Weggooimens

De man heet Kurt. Hij is veertig of daaromtrent en vrijgezel. Hij werkt bij een klussenbedrijf, waar men hem voor schop en bezem gebruikt. Kurt is een stille in den lande, of eigenlijk meer een ingeknepen ziel. Hij kampeert op de pechstrook van de samenleving. Zelfs in het café, waar hij af en toe een pilsje drinkt, behandelen we hem als iets dat onder onze schoenzool overleden is. We proberen ons zo min mogelijk met hem te bemoeien. Kurt spoort immers niet helemaal en als je hem durft aan te spreken, laat hij je niet meer met rust en zeurt hij je de kop gek, dus laten we hem liever links liggen.

Vandaag echter is Kurt het gespreksonderwerp in het dorp en eigenlijk moet ik op de alinea hierboven de verleden tijd toepassen. Enkele uren geleden heeft men hem immers gevonden. Hij lag naast zijn fiets in een berm en hij was dood. Waarschijnlijk is zijn hart lang genoeg eenzaam geweest en heeft het er de brui aan gegeven. Er was toch geen beterschap in zicht.

Neem het ons niet kwalijk, Kurt, dat wij je stelselmatig uit onze verhalen schrapten, tot op het moment dat er een einde kwam aan je oponthoud op onze planeet, tot jij een punt zette achter een leven in de luwte en uit een voorgoed mislukt bestaan stapte. We hebben allemaal boter op ons hoofd.

The Author