Waarom ik een man ben

Ik heb een vreemde gewoonte … Herstel! Ik heb nogal wat vreemde gewoonten en een daarvan voltrekt zich ’s morgens in de badkamer. Na het scheren en het tandenpoetsen bekijk ik mezelf in de spiegel en dan declameer ik de eerste de beste poëtische zin die me te binnen schiet. Maandag genoot bijvoorbeeld de Franse dichter Joachim du Bellay de eer: “Heureux qui, comme Ulysse, a fait un beau voyage …” Gisteren was Rudyard Kipling aan de beurt: “If you can keep your head when all about you are loosing theirs and blaming it on you …” En vanmorgen zocht ik mijn toevlucht tot Jacques Perk: “Ik ben geboren uit zonnegloren en een zucht van de ziedende zee …”

Ik weet het: deze laatste versregel is hier een paar dagen geleden al de revue gepasseerd. Hij behoort immers tot mijn absolute favorieten, wellicht omdat ik op een zonnige morgen in de buurt van de zee geboren ben. We schreven januari en de zomer vierde hoogtij … Ha, jullie denken me op een fout te betrappen, want in januari is het putje winter, maar nu heb ik jullie toch mooi tuk, hoor! Ik aanschouwde namelijk het levenslicht op het zuidelijk halfrond, met name in het Argentijnse Mar del Plata ─ de Atlantische Parel ─ en daar was het op dat moment hartje zomer.

Mijn moeder ─ moge zij in vrede rusten ─ wier kennis van de Spaanse taal ontoereikend was om vlot met ziekenhuispersoneel te converseren, had besloten thuis te bevallen. Toen het vruchtwater brak en ik haar voor de allereerste keer pijn deed, kwam er een dokter om haar bij te staan. Ik liet echter op me wachten, zodat mijn vader en de arts de tijd doodden met het drinken van bellen cognac en het roken van sigaren, wat natuurlijk niet zonder gevolgen bleef. Hun plezier nam recht evenredig toe met de ontsluiting die mijn moeder tentoonspreidde. Bij de zoveelste controle van de vorderingen haalde de dokter de sigaar uit zijn smoel en constateerde grijnzend:
─“‘t Zal een jongetje zijn.”
─“Kun je ‘t al zien dan?” wauwelde mijn vader.
─“Zien niet,” zei de arts, “maar kijk! Hij inhaleert nu al de rook van mijn sigaar.”

Mijn door barensweeën getergde moeder kon daar absoluut niet mee lachen. Ze maakte zich uiterst zelden boos, maar naar ik achteraf vernam, is ze toen als een helse furie in gillende kwaadheid ontstoken. Ik kan het begrijpen. Van zo’n onbehouwen gedrag … daar zou ik ook van in de kraam komen.

The Author