In de zijstraatjes van het Nederlands ─ 6

Voormalig Belgisch wielrenner en wielercoach, José De Cauwer, vervult vandaag de dag regelmatig de rol van cocommentator. Hij heeft een wit voetje bij me, want hij spreekt met kennis van zijn zaken, al erger ik me zo nu en dan aan een aantal van zijn hebbelijkheden, vooral waar het zijn nogal stiefmoederlijke behandeling van de Nederlandse taal betreft. Zo heeft hij bijvoorbeeld de neiging om tijdens zijn verslaggeving ten overvloede het verfoeilijke woordje effe ─ verbastering van even ─ te gebruiken en ik stel tot mijn grote ongenoegen vast dat zijn metgezel, Michel Wuyts, dat slechte voorbeeld enthousiast begint na te volgen.    

Een andere commentator bij een wielerwedstrijd waagde zich tijdens de aankomst aan de volgende boutade:
“Steek die armen omhoog! Strek dat lijf! Laat zien wat je in huis hebt!”
Tja, als je de uitmonstering van wielrenners in ogenschouw neemt, kan het toch niet al te veel moeite kosten om te laten zien wat je in huis hebt.

Tijdens een oorlogsherdenking in Leuven kreeg de televisiekijker dit te horen:
“Meer dan bijna 250 mensen werden terechtgesteld.”
Meer dan bijna … Ik doe mijn best, maar raak daar niet goed wijs uit.

In verband met de oplopende studiekosten interviewde men een studente die zich inschreef aan de Leuvense universiteit. Ze zei:
“Mijn ouders zijn gescheiden en dat is een heel groot voordeel.”
Het is maar hoe je het bekijkt.

Er verschenen twee Brusselse zussen op het ruitje. Ze waren oud en der dagen zat, maar ze hadden een gladde babbel in de aanbieding. Het grammelot waarin ze zich onverstaanbaar maakten, was zo sappig als smeltend asfalt. 
“Dat is ons temperatuur niet”, zei een van hen opeens en haar zus was het daar zichtbaar mee eens.
Ik vermoed dat ze eigenlijk temperament bedoelden.

The Author