Een stichtend vignet

In lang vervlogen tijden, toen men nog geen rechtszaken kon afkopen en men je zonder pardon in de gevangenis gooide als je bijvoorbeeld een lening niet tijdig terugbetaalde, leefde er een man die een buitengewoon aanminnige dochter had, maar helaas ook een hoop poen schuldig was aan een woekeraar.

Van die knevelaar, die eigenlijk te oud was om nog op een geloofwaardige manier aan het begin van iets groots en meeslepends te staan, kon men bezwaarlijk beweren dat hij aanbiddelijke looks bezat of een schoonheidsprijs verdiende. Wel integendeel! Hij had het echt niet met zichzelf getroffen. Hij was een kraakamandel van een ventje, een bonsai-uitgave van een mens eigenlijk, zo lelijk als een krijtezel en een gluiperd van het zuiverste water, want hij had een oogje op de zeer minderjarige dochter van zijn schuldenaar. Om die reden deed hij een oneerbaar voorstel: als zij met hem trouwde, zou hij de schuld van haar vader als afgelost beschouwen.

Zowel de vader als de dochter waren in hoge mate ontzet en vervuld van afgrijzen. De achterbakse uitbuiter merkte dat zijn haring niet braadde en kwam vervolgens met het voorstel op de proppen om de voorzienigheid te laten beslissen. Hij zou een wit en een zwart steentje in een zakje stoppen, waaruit het meisje er vervolgens eentje moest opvissen. Als dat het zwarte steentje was, diende ze met hem te trouwen en verviel de schuld. Koos ze daarentegen het witte exemplaar, dan mocht ze bij haar vader blijven en zou hij de lening eveneens als afgelost beschouwen. Indien ze weigerde mee te werken, zou hij haar vader in de gevangenis laten gooien en wachtte haar de hongerdood.

De vader stemde toe, zij het zeer tegen zijn zin. Ze stonden met zijn allen op een kiezelpad in de tuin. De aasgier raapte twee steentjes op en liet die met een snelle beweging in het zakje glijden, maar het meisje had toch in de gaten dat de bedrieger twee zwarte steentjes gekozen had. Een glimlachje speelde om haar lippen …

Ze stopte haar hand in het zakje, nam een steentje, bracht het naar buiten en liet het vallen voor iemand het had gezien. Het kwam op het pad terecht tussen de duizenden andere witte en zwarte kiezels.
“O, wat ben ik toch verschrikkelijk onhandig,” zei ze, “maar geen nood: we kijken gewoon even welke kleur er nog in het zakje zit.”
Dat was vanzelfsprekend zwart, dus had zij zogezegd het bevrijdende witte steentje uit het zakje gehaald en zodoende haar vader van zijn schuld en zichzelf van een verschrikkelijk lelijke echtgenoot bevrijd.

Tjonge jonge, wat bestaan er toch pientere meisjes. Niet te filmen!

(Deze historie is ontsproten aan de fantasie van een nobele onbekende, maar ik heb die wel helemaal zelf vertaald en ─ ik kon het weer niet laten ─ in een eigenwijze vorm gegoten.)

The Author