Jongetje (stoer): “Als ik groot ben, zal ik dingen doen …”
Ik: “Welke dingen zul je doen als je groot bent?”
Jongetje: “Kauwgum eten!”
Jongetje (stoer): “Als ik groot ben, zal ik dingen doen …”
Ik: “Welke dingen zul je doen als je groot bent?”
Jongetje: “Kauwgum eten!”