La vache qui rit

De natuur lijkt nu toch treuzelig aan de lente te beginnen. Bomen en struiken tonen trots hun pril gebladerte en de bloemen beginnen eindelijk reclame te maken om insecten aan te trekken.

Gisteren klom ik dus op mijn stalen … eh … mijn aluminium ros om een fietstocht te maken, die me doorheen de bedaarde landschappen van het Brugse Ommeland en het Houtland zou voeren. Het duurde helaas niet lang of ik kreeg met een geduchte en humeurige tegenstander af te rekenen: de wind. In onze tochtige kustprovincie is die bijna altijd present, maar gisteren woei er een meer dan kwistige bries, die bovendien zo sec was dat men die desgewenst tot inlegkruisjes kon verwerken. Ik vond het een bijzonder onaangename metgezel en hij vergalde in niet geringe mate mijn plezier.

Bij een toegangshek was een boer bezig drie forse koebeesten uit een oplegger te bevrijden. De dieren buitelden onstuimig de weide in, gooiden verrukt de massieve konten in de lucht en kwispelden voortvarend met de in mijn ogen zeer hinderlijke uiers die ze torsten. Nu ja, kwispelden … Laten we het zwiepen noemen. Ik schreef bijna dat ze als lammetjes door de weide huppelden, maar daarmee zou ik, net als met vrolijke veulens, de waarheid wel erg veel geweld aandoen. Een koe is nu eenmaal geen ranke deerne, die zich met de soepele tred van een ballerina voortbeweegt.

vacheIk was gestopt om het tafereel gade te slaan en was in hoge mate opgetogen over hetgeen ik aanschouwde. Het moet wat zijn als je na maanden in een muffe stal opnieuw in de vrije natuur kunt rondraggen. Ik werd er haast optimistisch van.
“Dat heet dan gelukkig zijn”, mompelde ik.
Ik vervolgde mijn weg en neuriede het lied met dezelfde titel, dat de betreurde Ann Christy geen windeieren legde. Van de weeromstuit schakelde ik zelfs een tandje bij, want ik was opeens zo lustig van hart dat geen wind me nog kon deren.

Ik ben zwetend als een hoer in de kerk en hijgend als een postpaard thuisgekomen.

Geluk moet de bitterzoete smaak van eindigheid hebben.     

The Author