Buitenspel gezet

Ik begaf me naar het dorp van de eeuwige vakantie, om er de rustplaats van mijn ouders en mijn zusje met wat van Flora’s kinderen op te fleuren. De lente trilde in de lucht, de zon gooide met goudstukken, bomen en struiken toonden trots hun pril gebladerte.

Verrichter zake besloot ik om ook nog even een bezoekje te brengen aan het graf van een vriend, die enkele jaren geleden onverhoeds uit het leven stapte en met wiens verscheiden ik nog steeds niet helemaal in het reine ben. Op weg daarheen stuitte ik plots op een doodkist, die midden op een pad stond en de doorgang enigszins versperde, terwijl er in geen velden of wegen iemand te bespeuren viel. Ik bleef er een wijle met ogen als schoteltjes naar kijken en keerde toen ijlings op mijn stappen terug, want ik vertrouwde het zaakje niet. Wellicht sloeg een onzichtbare camera me gade. Die zou vastleggen hoe ik terugdeinsde als een duivel die een veeg met een wijwaterkwast krijgt, als tijdens mijn passage het deksel plots openklapte en de vermeende dode verrees. Eerlang zou de televisie mijn nachtmerrie dan aanschouwelijk maken voor een breed publiek.

Nu ik thuis ben en erover nagedacht heb, vind ik dat toch maar een vreemde zaak. Wie heeft die kist daar achtergelaten? En waarom? Als men ondergeschoffeld ligt op een kerkhof, valt men licht ten prooi aan het grote vergeten, maar die brave mens hebben ze blijkbaar al vergeten voor hij of zij begraven is.

The Author