Op zijn Grieks

Als ik de tempel binnenaarzel, komt ze naar me toe. Achter de dunne stof van haar chiton ontwaar ik het luisterrijke klotsen van rosbiefjes.
—“Luchtig niemendalletje heb je aan”, zeg ik. “Swing es met je dinges!”
Ze glimlacht en schudt meewarig het hoofd, maar willigt niettemin mijn verzoek in en laat haar roomsoezen vrolijk hobbelen.
—“Tevreden?” peilt ze.
—“Zeer!” smak ik. “Volgens mij draag je daar niks onder. Draag je daar wat onder?”
—“Voor jou een vraag en voor mij een weet”, sart ze me ondeugend. “Als je me echter bevrijdt uit de klauwen van de roofgierige sfinx die mij hier gevangen houdt, door zijn aartsmoeilijke raadsel op te lossen, zal mijn dankbaarheid grenzeloos zijn en wil ik jouw antwoord dat je niet mag geven plezier verschaffen.”
—“Je slaat door als een blinde vink”, mompel ik. “Wat je raaskalt, is volstrekte, categorische kul. Zoiets mafs heb ik nog nooit gehoord. Maar goed …  Waar vind ik dat enigmatische wezen? Toevallig is raadsels oplossen een hobby van me en ik ben er goed in, zoals in nog meer dingen. Dit onverschrokken heerschap zal dat schiemannen, lieve schat. Ik was dat varkentje wel voor je.”
—“Het is geen varkentje,” zegt ze, “maar een echte sfinx.”
—“Om het even! Dat zal mijn klomp niet roesten! Naast stieren bij de hoorns vatten, palingen bij de staart grijpen, wolven bij de oren houden en varkentjes wassen, ben ik ook gespecialiseerd in het ontraadselen van sfinxen.”

Ze gaat mee om nog een beetje te wijzen. Het gevleugelde monster zit op een rots boven een steile kloof de lippen te stiften.
—“Waarmede kan ik de weledelzeergeleerde bezoeker van dienst wezen?” klinkt het beleefd, hoewel enigszins bombastisch.
—“Ik kom uw kallipygische gevangene verlossen”, spreek ik kordaat.
—“Da’s een werk van barmhartigheid”, weet de sfinx. “Bent u er klaar voor?”
—“Vooruit, chagrijn!”
—“Niet brutaal worden!” dreigt het gedrocht. “Daar kunnen sfinxen niet tegen. Even pasoppen nu! Het begint met een l, het eindigt met een l en het is lang en stijf. Ra, ra, wat is het?”
—“Een lantaarnpaal”, zeg ik.
—“Wel godverdomme hier en gunter!” foetert de sfinx en hij valt van verbazing de afgrond in, waar hij te pletter stort.
—“Vele guirlandes, uit bloemen gevlochten, zal ik je om je slanke hals hangen”, jubelt het kennelijk welbespraakte huppelkutje dat ik bevrijd heb, of heeft ze zich ook met de nochtans lesbische dichteres Sappho ingelaten? “Met veel kostbare en koninklijke balsem zal ik je lichaam zalven, op een zacht bed je verlangen stillen en, zoals beloofd, jouw antwoord dat je niet mocht geven en ook niet gegeven hebt plezier verschaffen.”
—“Wat was dat antwoord dan?”
—“Lul natuurlijk!” grinnikt ze. “Begint en eindigt met de letter l, is lang en stijf …  Gesnopen?”
—“Mijn verstand reikt niet zo laag”, verkondig ik. “Ik vind lul trouwens een lelijke benaming voor zo’n fraai en wonderbaarlijk instrument …  Vertel me eens even,  …  Heb jij onder dat schabberige jurkje nog wat anders om het lijf?”
—“Nee!” bekent ze met behoud van glimlach. “Begenadigd als we hier zijn met licht en zon, hoeven wij ons lichaam niet in achterlijke klederdrachten te verdrinken.”
—“Je hebt dus vrij spel”, zeg ik met vrolijk aplomb.
—“Inderdaad”, gniffelt zij. “En jij natuurlijk ook.”
—“Zomaar? Zonder moeilijkdoenerij?”
—“Wij, klassieke Grieken, hebben een ruim geweten en een onbekrompen geest”, verklaart ze onbevangen.
Niets belemmert nog de weg naar handtastelijkheden, dus maak ik onbeheerst aanstalten om haar onder de chiton te graaien …

… en dan springt een van mijn katten op het bed en ze rukt me zuur uit mijn slaap. Even later droom ik nieuwsgierig voort, maar het lustige meisje in de schamele chiton is verdwenen. Een dragonder van een wijf heeft haar plaats ingenomen en die haalt me opnieuw uit mijn dommel, want ik voel me volstrekt niet geroepen om een kenau onder de gewaden te graaien. Opstaan dan maar!

De afbeelding is het schilderij Oedipus en de sfinx van Gustave Moreau.

The Author