Snotkokers, kruisraketten en minnezwaarden

Gisteren las ik een artikel in een bejaard nummer van Humo. Daarin opende een prots … een protis … een protesti … allez … een opgeteljoorde hoer — ze droeg zoveel make-up dat zelfs clowns een beetje bang voor haar waren — de bloedkoraalrode lippen, om met grote stelligheid te verkondigen dat ze van het neusformaat van een man haarfijn kon aflezen wat hij achter de rits in petto hield.

Als eigenaar van een relatief kleine neus draafde ik geschrokken naar de badkamer, maar de spiegel boven de wastafel was te klein om me in volle glorie te weerkaatsen. Ik wendde me gezwind tot de manshoge kleedspiegel in de hal, aanschouwde me — ah, je ris de me voir si beau dans ce miroir — en vormde de trappen van vergelijking. Ik raakte tot bij de vergrotende trap, maar de overtreffende trap haalde ik net niet. Die prots … die protis … dat meisje van lichte zeden kraamde derhalve onzin uit. Je hoort me niet beweren dat een anaconda er een minderwaardigheidscomplex zou van krijgen, maar mynen voorquispel is zeer zeker ook geen opneukertje van een kelderslakje … en hij ziet er wel grappig uit als ik hem zo over mijn schouder hang.

The Author