Toeters en bellen

In belegen literatuur treft men vaak beschrijvingen aan van idyllische plekken, arcadische landschappen en bucolische oorden. De auteurs van zulke in het gemoed grijpende meesterwerken gebruiken vaak een kleppend klokje als achtergrond, om de vreedzaamheid van het tafereel te benadrukken.

In mijn hoedanigheid van romantische ziel viel ik dan ook ten prooi aan opperste verrukking, toen ik op een morgen ontwaakte door een duet van klok en klepel. Het gebeurde in een tussen de Oostenrijkse Alpen neergegooid sprookjesboekdorp, waar ik een kamer van een goedkoop hotelletje betrok.

“For whom the bell tolls”, mompelde ik à la Hemingway onder het plompe Federbett, terwijl ik me godsgruwelijk gelukkig voelde. Ik was zo opgewonden dat ik er zowaar een stijve van kreeg, al kan dat natuurlijk een ordinaire ochtenderectie geweest zijn. Wie zal het zeggen?

Ik spitste de oren om uit te vinden of er ook hoorngeschal weerklonk, want dat instrument geniet eveneens privileges in oude geschriften. Het gebruik was kennelijk nog niet tot de bergbevolking doorgedrongen. Zij bliezen nog steeds op enorme buizen, die men alpenhoorns noemt, en je moet werkelijk een volslagen idioot zijn om dergelijk gevaarte bij het krieken van de dag naar buiten te zeulen, om vervolgens de longen uit je lijf te toeteren. Nee, een alpenhoorn bespeel je ’s avonds, als je nodig stoom moet afblazen nadat je de inhoud van een aantal forse bierpullen door je keel gelapt hebt. Ein, zwei, saufen!

De daaropvolgende morgen klepte het klokje opnieuw, maar het klonk al ietsje minder vreedzaam en ik ergerde er me zelfs wat aan. Nog een dag later ontstak ik in regelrechte woede toen dat vervloekte ding zich liet horen en als ik in een furie schiet, ben ik enkel nog met een afstandsbediening te benaderen. Ik had de avond voordien zwaar getafeld en nogal wat glazen op hun kant gezet, zodat het lawaaimolest van die ijverige klepel me uit een zware alcoholslaap haalde. Terwijl ik duivels uit de hel en struiken uit de grond vloekte, worstelde ik me het bed uit, gooide het venster open en riep: “Hou nu eens op met dat gezeik!”

Diezelfde dag zag ik koeien met reusachtige bellen rond hun nek. Iedere beweging die de arme schepsels maakten, gaf aanleiding tot een regelrecht pandemonium. Wat een marteling! Volgens mij is dat pure dierenmishandeling. Ik heb ooit mijn katten toegerust met een halsbandje, voorzien van een minuscuul belletje. Binnen de kortste keren waren ze zo gek als een springmuis en ik heb ze met bekwame spoed van die aanhangsels moeten bevrijden, om erger te voorkomen.

Mijn besluit staat vast: bij mijn volgende bezoek aan alpenweiden zal ik alle koeien van hun bel verlossen. Het is achterhaalde folklore. Vandaag de dag kan men met nietige zendertjes verloren gelopen dieren opsporen. Van dezelfde gelegenheid zal ik gebruikmaken om me een authentieke alpenhoorn aan te schaffen. Als men me voortaan op zondagmorgen nog met klokgelui durft te wekken, zal ik me met die hoorn ter kerke begeven en daar lustig beginnen trompen. Als zij lawaai mogen maken, dan ik ook.

The Author