Denkend aan mijn vader

Vandaag, maar dan ettelijke jaren geleden, stierf mijn vader, hoewel zijn houdbaarheidsdatum eigenlijk nog lang niet verstreken was. Eerst slaagde hij er slechts met krabben en bijten in om zich over de dood van mijn moeder heen te zetten, die veel te jong bezweek aan de schade die kanker ijverig in haar aanrichtte. Nadat de tijd die wonde enigszins had geheeld, begon hij regelmatig in het Alzheimer Wald te verdwalen en liep hij steeds vaker in zichzelf verloren, waardoor hij soms in de war was als een non op huwelijksreis. Toen ook mijn zus, zijn oogappel en nog niet zo lang in de twintig, naar gene zijde ging, drukten zijn ogen soms een dierlijke radeloosheid uit: de wanhoop van de stervende kat. Hij gaf het op. Nauwelijks drie maanden na zijn dochter slaakte ook hij de doffe snik, waarmee zijn ziel zich losrukte en ontsnapte. Ik bleef verweesd achter.

Samen met mijn tijdelijke huisgenoot ben ik vanmorgen naar het dorp van de eeuwige vakantie geweest om hem te groeten. Ik heb wat lachende bloemen meegenomen, al ben ik er zeker van dat mijn vader ─ die zich altijd erg macho gedroeg ─ dat als een onmannelijk presentje beschouwt, maar ik kan bezwaarlijk een fles Glenfiddich Single Malt Whisky op de grafsteen neerpoten. Mijn moeder, die hem tijdens het leven op toezichthoudende wijze terzijde stond en nu waakzaam naast hem ligt, zou dat allerminst goedkeuren en ik wil haar in geen geval voor het hoofd stoten.

Mijn logeergast liet, naar joods gebruik, enkel een paar kiezelstenen op het graf achter.
─”Waarom doen jullie dat eigenlijk?” vroeg ik.
─”Geen mens die ’t precies weet”, schokschouderde hij. “De plausibelste uitleg lijkt me dat men, door iets blijvends achter te laten, aantoont dat er iemand bij het graf geweest is, die de dode herdacht heeft.”

Toen we het kerkhof verlieten, voerde de bries die de boomkruinen aaide het gefluister van mijn vader met zich mee.
─”Die gozer is zo getikt als een ei op zondagmorgen”, zei hij. “Wie legt er nu stenen op een graf?”
─”Hij komt nochtans uit jouw land”, liet mijn moeder dat niet onweersproken.
─”O ja?” krabbelde mijn vader terug. “Dan zal hij daar ongetwijfeld een goede reden voor hebben.”

The Author