Windbuil met kapsones

Toen ik uit mijn auto klom, gleed naast me een jet met nummerborden in het parkeervak. De chauffeur — een buitengaatse kerel die eruitzag alsof hij net overgegeven had en van plan was om dat binnenkort weer te gaan doen — maakte zich snel uit de voeten. “Waar bemoei ik me eigenlijk mee?” dacht ik nog, maar niettemin riep ik hem beleefd terug:
─“Meneer!” Hij draaide zich om en keek me ongeduldig aan, dus vervolgde ik snel: “U vergeet het misschien, maar u kunt toch maar beter een kaartje uit de automaat trekken. Ze zijn hier namelijk bijzonder gul met parkeerboetes.”
Hij keerde op zijn stappen terug, rukte het portier van zijn patserkar open, scharrelde wat in het handschoenenkastje en gooide vervolgens iets op het dashboard.
─“Ik heb een permanente vergunning”, zei hij nog en hij vertrok.

Ik had die niet, maar ook geen haast, dus nam ik rustig de tijd om het sublieme, nerveus gesneden rij-ijzer te bewonderen. Terwijl ik dat deed, kreeg ik opeens zijn permanente vergunning in de gaten. Tegen de voorruit lag een kaartje van felgeel fluokarton, waarop in rode oorlogsletters geschreven stond: KUST ZE!

Volgens mij moet die man heel lange armen hebben, want ik kan echt niet geloven dat alle parkeerwachters te paaien zijn met een vooruitzicht op een betaling in natura.

The Author