Dat is dollen!

Het zal in februari van verleden jaar geweest zijn dat de ongehoord bot in het leven staande Nigel Farage ─ Brits Europarlementariër en enfant terrible ─ zijn stofzuiger opzette en de voorzitter van het Europese Raad, Herman Van Rompuy, frontaal beledigde met onder meer deze potige volzin:

I don’t want to be rude, but you know, really, you have the charisma of a damp rag and the appearance of a low grade bank clerk.

Het charisma van een natte dweil en het uiterlijk van een bankbediende van lagere rang … het zal je gezegd worden. De inderdaad enigszins kleurloze ‘president van Europa’ ─ Rumpy Pumpy voor de vrienden ─ zwiepte een maand of wat later wellicht een banbliksem in de richting van zijn belager en haalde zodoende diens vliegtuigje neer, maar Farage leverde het bewijs dat onkruid niet vergaat en kroop vrijwel ongehavend onder de wrakstukken vandaan.

Ook de bankklerken voelden zich danig door hem in het kruis getast en wilden eens en voor altijd het misverstand uit de wereld helpen, dat het leven dat ze leiden ongeveer even opwindend is als toekijken hoe stof neerruizelt, of hoe verf droogt. Het televisieprogramma ‘Man bijt hond’ fungeerde als hun spreekbuis.

Ik zag een bediende in een ernstig krijtstreeppak en die ontkurkte gezwind een anekdote, om te bewijzen wat voor gezellige troep het bij hen soms was en dat ze wel degelijk gein hadden met elkaar.

Op een morgen had hij in een broodjeszaak een … eh … broodje gekocht. Als het nu een zak kippenvoer met gebroken maïs geweest was, zou ik daar wellicht heel hard om moeten lachen hebben, maar goed. Op het werk bracht hij dat broodje in de koelkast onder en toen hij het ’s middags wilde verorberen, was het toch wel verdwenen zeker, waardoor hij zich op speurtocht diende te begeven …

Ik wachtte op een frappe, een pointe of een clou, maar die kwam niet. De bankemployé keek op een glundere manier naar de camera, knapte haast van de pret en zei: “Gelachen dat we hebben!”

Tja, je hoort mij niet beweren dat ik de hele avond blauw gelegen heb. Ik ken ze wel smeriger.

The Author