De goeden lijden onder de kwaden

Het gebeurde zo’n drie weken geleden …

In de supermarkt had ik mijn wagen torenhoog volgeladen: niet met oude wijven, noch met oude mannen en evenmin met jonge meisjes, maar met proviand, leeftocht, mondvoorraad, foerage en allerhande foute, maar onvergetelijke happen, zoals daar zijn amuse-gueules, bonnes bouches, éperons de Bacchus, friandises, frivolités … en meer van dat spul. In het Frans klinken die minder ongezond.

Ik stond aan de kassa op mijn beurt te wachten en dus aan te schuiven, toen ik benaderd werd door een behoofddoekte vrouw die in schier ondoordringbaar Vlaams tegen me aan begon te kakelen en zich bijna onverstaanbaar maakte. Ik begreep evenwel dat ze graag wilde dat ik haar voorrang zou verlenen, omdat ze weinig gekocht had, hetgeen ze staafde door haar boodschappentas voor me te openen, waarin zich inderdaad slechts een paar artikelen bevonden.

In mijn hoedanigheid van een geheel uit voortreffelijkheid opgetrokken persoon ─ ik ben door de goden gezoend en door de mensen omarmd ─ liet ik die zurkeltrut mijn plaats innemen en toen …

… toen wenkte ze een vrouw die iets verderop stond en die voegde zich doodgemoedereerd bij haar, voorzien van een schier overgutsende winkelkar.
“Hoho!” riep ik. “Zo zijn we niet getrouwd. Achter aansluiten!”

Het takkewijf ontpopte zich meteen tot een helse furie, die met hoog oplaaiende stem begon te schreeuwen alsof ze in een mes hing. Kreeg ik me daar een bloemlezing vloeken en verwensingen naar het hoofd geslingerd. Nu ja, dat denk ik toch, want ze stak haar tirade af in een voor mij totaal ondoordringbaar taaltje. Mensen kinderen, wat was dat een secreet!

Ik kon haar wel aanvliegen en voelde grote aandrift om haar die vod van de kop te rukken. Ik heb ooit in jeugdige, door woede aangewakkerde overmoed de kap van een katholieke non ─ zuster Suzanne ─ neergehaald en dat is me toen heel zuur opgebroken, dus hield ik me koest en mompelde enkel:
“Ach mens, stop er een kurk in! Of zal ik me van kant maken?”

Net als Urbanus hield ik al niet van madammen met een bontjas, maar tegenwoordig hou ik ook steeds minder van madammen met een hoofddoek. Het zijn heel vaak ongenietbare en onredelijke wezens.

Het gebeurde vanmorgen …

Ik stond opnieuw en nog maar eens met een volle kar aan te schuiven bij de kassa van de supermarkt, toen ik benaderd werd door een vrouw van middelbare leeftijd. Ze opende haar boodschappentas en toonde me de twee broden die zich daarin ophielden.
“Zou ik misschien mogen voorkruipen?” vroeg ze timide.
“Nee!” zei ik kortaf. “Daar doe ik niet aan mee.”

Mijn woorden waren nog niet koud of ik had er al spijt van, maar ik kon al niet meer terugkrabbelen, want het slachtoffer van mijn botte weigering deinsde terug als een duivel die een veeg met een wijwaterkwast krijgt en spoedde zich ijlings naar een andere kassa.

Ja, sorry hoor, mevrouw. De goeden lijden soms onder de kwaden. Ik zal het nooit meer doen.

The Author