Frisse jongen

De cv-ketel, die me tijdens de grauwe en gure wintermaanden van comfortabele warmte hoort te voorzien, bezorgde me een allemachtige hoop ongemak, dus telefoneerde ik naar een bedrijf dat zich met loodgieterkundige defecten inlaat en vroeg of ze mijn toestel weer in zijn fatsoen konden brengen. Dat konden ze.

Vanmorgen stuurden ze een mannetje, dat de charme van een bulldozer had. Tjonge, wat was dat een wonderlijk sujet. De zeven paarden die hem uit de Vlaamse klei getrokken hadden, stonden daarvan nog na te hijgen. Al voor hij aan de ketel begon te morrelen, had hij al een aantal onbeheerste scheten de vrijheid gegeven en tijdens de werkzaamheden zat hij voortdurend te kwalsteren. Vraag me niet wat hij met die opgehaalde fluimen aanving, want eigenlijk wil ik het liever niet weten.

Of hij eventjes mijn ‘kakhuis’ mocht gebruiken? Hij mocht en ik toonde hem de weg.
─”‘k Zitt’n hodver mette s’hiete”, verklapte hij in exquis West-Vlaams, waarin zelfs de Brugse glottislag niet ontbrak.
Vertaald naar enigszins beschaafd Nederlands en met weglating van het vloekwoord, was hij kennelijk gigantisch aan de dunne, maar ook dat hield me niet echt bezig. Het zal me een roodkoperen rotzorg zijn op welke manier iemand zijn bouten uitdraait.

Inmiddels is de verwarmingsketel hersteld en dat heerschap vertrokken. Ik heb net mijn toiletpot een grondige beurt moeten geven. Kokhalzend. Hoewel er daar een wc-borstel binnen handbereik staat, vinden sommige mensen het niet nodig om een door hen aangerichte kliederboel weg te boenen. Da’s ook een fooitje. Ik krijg daar stenen kloten van. Bewaar me, zeg!

The Author