Tag: varen

Blindvaren

De ranke boot sneed zich een weg door het water. Aan boord bevonden zich acht moderne galeislaven en een stuurmannetje, dat bij nader toezien een stuurvrouwtje bleek te zijn. Vanaf het jaagpad op de oever werden ze op toezichthoudende wijze bijgestaan door een man op een fiets, die zich van een megafoon bediende om op dictatoriale wijze bevelen en richtlijnen over te brengen. Die roeptoeter bezeerde in niet geringe mate de stilte waarin het kanaal zich placht te hullen en was eigenlijk volstrekt overbodig, omdat de roeiers zich ruim binnen de gehoorsafstand van een onversterkt stemgeluid bevonden.   
“Als ik ja zeg,” riep het heerschap, “doen jullie tien slagen met de ogen dicht en dan kijken jullie of jullie in mekaars ritme gebleven zijn. Ik zal nu ja zeggen. Ja!”

Zijn geroeptoeterde ja was nog niet helemaal koud of er ontstond een groot geharrewar van roeispanen en armen aan boord van het vaartuigje, dat van de weeromstuit vervaarlijk begon te wiebelen. Het was zelfs voor een leek als ik overduidelijk dat de inzittenden niet de kunst verstonden om in mekaars ritme te blijven als ze de ogen sloten.

Gelachen dat ik heb! Ik vraag me trouwens nog steeds af welk nut dat blindvaren zou kunnen hebben. En die roeptoeters mogen ze van mij met onmiddellijke ingang verbieden.

Klifhangers

Ships that pass in the night
And speak each other in passing
Only a signal shown
And a distant voice in the darkness

Schepen die elkaar in de nacht passeren
En in het voorbijvaren met elkaar spreken
Slechts een vluchtig levensteken
En een verre stem in de duisternis

Henry Wadsworth Longfellow

Toen ik me gisteren met de fiets op weg begaf, schoot me plots het bovenstaande citaat te binnen en ik moest het natuurlijk even helemaal uit het hoofd declameren, want mijn reet articuleert niet zo lekker.

Er schuilt veel waarheid in die woorden. Mensen passeren elkaar vaak als schepen in de nacht. We ontmoeten mekaar toevallig, vertoeven als het ware een paar tellen in elkaars gezelschap en daarna scheiden onze wegen. We zullen malkander nooit meer terugzien.

Het gebeurt soms dat men tijdens zo’n vluchtig treffen een intrigerende gespreksflard opvangt, die tot nadenken stemt of, zeker in mijn geval, danig mijn nieuwsgierigheid prikkelt, maar waaromtrent ik nooit uitsluitsel zal krijgen. Ik wil dit graag illustreren met drie voorbeelden die ik gisteren opgetekend heb.

Fietsend langs een bank waarop twee oudere heren zitten hoor ik:
… opeens komt die kleine naar me toe, steekt zijn broek af en zegt: kijk, ik …
Het vervolg dwarrelt weg in onverstaanbaar gewauwel. Ik heb me inmiddels buiten gehoorsafstand gefietst, maar ben toch verschrikkelijk benieuwd of de beruchte bisschop Vangheluwe een rol van betekenis speelt in deze historie.

Twee sportieve fietsers halen me in en terwijl dat gebeurt, verneem ik:
… ik heb overplaatsing aangevraagd, naar Poelkapelle, want daar kan ik ongestoord …
Nu vraag ik me natuurlijk af wat men ongestoord in Poelkapelle kan doen.

Ik passeer twee oudere echtparen en vang wat van hun conversatie op:
… verleden jaar waren we ze bijna kwijt ─ overal water, maar we hebben ze er doorgetrokken …
Zou het mens waarvan sprake in een WC terechtgekomen zijn?

Ach, waar bemoei ik me eigenlijk mee?

Mikken

Omdat ik er maar niet in slaagde om na mijn Argentijnse esbattementen ─ galopperen over de pampa, tango’s kronkelen in de boites van Buenos Aires, aanschikken aan pantagrueleske asado’s en urenlang door het luchtruim klieven ─ op dreef te komen en mijn draai te vinden, klom ik gisterenmorgen op de fiets en trapte me doorheen het Brugse Ommeland. Dat bleek lang geen slechte zet van me te zijn: ik vond heel veel draaien en kwam in talloze dreven terecht.

Als ik me per auto verplaats, heb ik er minder last van, maar als ik me fietsend op weg begeef, kun je er donder op zeggen dat ieder verkeerslicht dat voor me opdoemt op rood zal springen, dat elke slagboom voor mijn neus zal neerdalen en dat alle bruggen die ik moet oversteken opstijgen of openzwenken. Ik was dan ook hoegenaamd niet verbaasd dat ik in het nogal vertierloze stadje Oudenburg een brug met een joekel van een erectie aantrof en twee motorjachten doorgang moest verlenen voor ik me naar de overkant van het kanaal kon verplaatsen. De stuurman van het eerste vaartuig zag er vrij belegen uit, maar hij glunderde zijn ouderdom weg. Zodra hij groen licht kreeg, gaf hij de gashendel een duw van heb ik jou daar. De boot leek even te steigeren, schoot toen met een ruk voorwaarts en zette er de sokken in, regelrecht naar een onvermurwbare dukdalf. De kapitein in spe zag dat ding op zich afkomen, rukte op overcompenserende wijze aan het stuurwiel, waardoor het jacht tegen de schampkant van de brug sloeg en van de weeromstuit naar de overkant ricocheerde, waar het eveneens onzacht met de betonnen wand in aanraking kwam. De stootkussens langszij gaven gelukkig goed weerwerk, zodat de schade beperkt bleef, maar twee dames die als de hoofdrolspelers van Titanic op de voorplecht stonden, kantelden als kegels, rolden heen en weer en konden slechts met de moeite der wanhoop verhinderen dat ze in het water terechtkwamen. Hoongelach klonk op, afkomstig van wandelaars en fietsers, schrijver dezes incluis, die vanaf de oever deze felbewogen doortocht gadesloegen. 

De stuurman van het tweede jacht was een jongen van een jaar of tien. Een volwassen man stond hem op toezichthoudende wijze terzijde, maar dat was nergens voor nodig, want het bijdehante joch loodste het vaartuig met veel bravoure onder de brug door. We applaudisseerden enthousiast.

Een paar kilometer verderop zouden ze het nogal ingewikkeld sluizencomplex van Plassendale  op hun weg ontmoeten, met een reeks nauwe doorgangen. Ik vraag me af hoe die klunshark het er daar afgebracht heeft. De nieuwsberichten maken vooralsnog geen melding van calamiteiten.