Tag: vaardigheden

Een duit in het zakje

Ik besteed niet buitensporig veel zorg aan mijn uiterlijk, wat niet belet dat ik er over het algemeen als een gesoigneerd manspersoon uitzie en een voordelige indruk maak, behalve dan misschien waar het mijn haartooi betreft.

Ik heb namelijk het kapsel van iemand die verslaafd is aan opstijgende helikopters. Ik ben met andere woorden een bolsjewiek: toegerust met een rebelse haardos, waarin zo te zien opgewonden vogeltjes rondgescharreld hebben, en met een door een nogal woeste baard en knevel omkroesde mond.

Ieder jaar begeef ik me slechts twee keer naar een kapster, om bij haar een ‘coupe tondeuse’ te ondergaan. Dat lijkt heel wat, maar het behelst eigenlijk niet meer dan een bolwassing en een rondrit van een meedogenloze knipmachine, waarbij zowel mijn weelderige manen als mijn kincreatie zorgvuldig tot op de millimeter getrimd worden.

Vandaag de dag waart er echter een ongemeen gemeen virus over de aardkloot, waardoor zij die zich met coifferen onledig houden werkloos moeten toekijken hoe hun klanten bedolven raken onder een chaotische, ja, soms zelfs bespottelijke frisuur.

Dientengevolge heb ik me in arren moede een semiprofessionele tondeuse aangeschaft. Hoewel het enige handigheid vergt, waarover ik dus niet beschik, ben ik toch zelf met dat ding aan de slag gegaan, vooral ook omdat mijn vriendschappelijke contacten vanwege datzelfde virus op zo’n laag pitje staan dat ik niemand kan vragen om zich met mijn vegetatie te bemoeien.

Het moet gezegd dat mijn haarkundige proefneming zo goed geslaagd is, dat ik besloten heb om mijn kapster voortaan links te laten liggen. Dat zal me jaarlijks ongeveer veertig euro opbrengen. Tel uit mijn winst!

Het zal nog eens zo gaan dat ik rijk word. Jullie zullen het zien en meemaken.

Prutswerk

Mijn beroepsbezigheden behelzen vooral het vertalen en redigeren van wat anderen geschreven hebben, maar af en toe durf ik me ook te bezondigen aan hetgeen men in jargon copywrting noemt ─ we kunnen het Engels niet laten ─ maar in feite niet meer is dan tekstschrijven voor reclamedoeleinden.

Ik leg dan ook enige belangstelling aan den dag voor hetgeen anderen op dat gebied presteren en uit hun mouw schudden. Soms zitten daar waarlijk bloedmooie pareltjes tussen, die boven alle kritiek verheven zijn en me niet alleen met niet aflatende bewondering vervullen, maar me bijwijlen zelfs met afgunst opzadelen. Niets menselijks is me vreemd.

Anderzijds wordt ik zo nu en dan geconfronteerd met regelrechte vehikels: misbaksels die zo stuntelig in elkaar gehikt zijn dat ik er bijna van gaan kotsen. Bewaar me, zeg!

Zo erger ik me bijvoorbeeld blauw aan het gewrocht … eh … gedrocht waarmee SodaStream uitpakt, om aan de kijker een toestel te slijten, dat ordinair leidingwater in verfrissend bruisend water verandert. Ga d’r maar aan staan!

SodaStreamAls pleitbezorgster in dezen voeren ze een ongehoord onbeschofte en niet eens tot wasdom gekomen helleveeg op. Dat feeksje wijst haar met petflessen zeulende vader terecht en eist dat hij zich zo’n bruiswatermaker aanschaft, teneinde het milieu te ontlasten. Daar valt wat voor te zeggen, maar door de uitermate botte manier waarop ze dat doet, zet ik meteen mijn stekels op. Als ik nooit ofte nimmer zo’n SodaStream zal kopen, is dat de schuld van dat kapsonelijertje. Wat een secreet, zeg!

O, wat beklaag ik de man die ooit met dat serpent in de huwelijksboot zal stappen. Daar komt gegarandeerd een vechtscheiding van.

Een ander reclamefilmpje probeert het afwasmiddel van Dreft wierook toe te zwaaien, maar sorteert bij mij een averechts effect door me zure oprispingen te bezorgen.

DreftEen jongetje, wiens ouwelui dat middel aangekocht hebben, wil graag de fles ervan ombouwen tot een ruimteschip. Het product blijft echter meegaan ─ ik kan dat beamen, want ik gebruik het al jaren ─ en die knaap vindt dat niet leuk, dus begint hij te jeremiëren en te zeuren dat het niet mooi meer is. Ik krijg er wat van en voel me steeds meer geneigd om dat zageventje naar het leven te staan alsof hij een giftig reptiel is, maar gelukkig raakt die fles toch leeg en kan hij overgaan tot het bouwen van … een uitermate wanstaltig ruimteschip. Het lijkt nergens op. Mens toch!

Kan het misschien wat stiller?

monumentHet West-Vlaamse dorp kan al bijna een eeuw bogen op en uitpakken met een oorlogsmonument: een standbeeld vervaardigd door een lokale kunstenaar, voorstellend een soldaat, die met een hand aan de mond ik weet niet wat roept naar ik weet niet wie.

Het ‘meesterwerk’ stond oorspronkelijk prominent op de oever van de hoofdstraat, maar enige tijd geleden heeft men het gevaarte verplaatst naar een uithoek van het marktplein, waar vrijwel niemand er nog aandacht aan besteedt.

─”Waarom hebben ze dat gedenkteken eigenlijk verplaatst?” vroeg ik aan de kastelein van een daar in de buurt gelegen café, dat ook wel te eten schaft.
─”Hij riep te luid”, zei de man zonder een spier te vertrekken, “en hij bleef maar roepen. Hij hield ons ’s nachts wakker.”

Er zijn van die mensen die nooit om een antwoord verlegen zitten en bovendien bij de pinken zijn. Ze verstaan de kunst om buitengewoon gevat uit de hoek te komen. Daar hoor ik helaas niet bij. Ik ben niet gesierd met een vlotte babbel en beschik evenmin over verbaal lef of dodelijke welsprekendheid. Het ontbreekt me vooral aan de vaardigheid die sommige mensen tentoonspreiden, om op stel en sprong te riposteren. Mijn geestige invallen duiken meestal te laat op, als ik die niet meer kan gebruiken. Ik zal vermoedelijk niet de enige zijn die met dit euvel behept is, want in vrijwel alle talen bestaat er een naam voor het verschijnsel. In het Engels is dat ‘staircase wit’; de Fransen noemen het ‘l’esprit de l’escalier’; bij de Germanen is het ‘Treppenwitz’ en Nederlandstaligen hebben er ’trappenlol’ voor bedacht: zijnde de spitsvondige, perfecte, briljante of grappige repliek die je pas te binnen schiet als je al vertrekkensklaar op de trap staat en het dus te laat is om die uit te spreken.

Ik moet ooit eens, in lang vervlogen dagen, op mijn mondje gevallen zijn. Gelukkig vermag ik met enige panache de schrijfstok te hanteren. Dat compenseert.

Wat ruist er door het struikgewas?

Mijn mobiel signaleerde een oproep, dus stopte ik met trappen, kneep wat remmen dicht, bracht mijn fiets tot stilstand, stelde me op in de berm, viste het opdringerige toestel uit mijn zak en bracht de verbinding tot stand.

─”Hallo!” zei ik.
─”Hallo!” antwoordde iemand die zich aan de overkant van een hoge heg bevond en daardoor aan mijn oog onttrokken was.
Terwijl ik het telefoongesprek voerde, bleef dat onzichtbare, maar bemoeizieke wezen me met hallo’s bestoken, met het nogal schorre stemgeluid waarmee men daken kan ontmossen of afrokapsels ontkroezen.
─”Is daar iemand?” riep ik toen ik klaar was.
─”Hallo!” kreeg ik als antwoord, maar tezelfdertijd hoorde ik wat gescharrel en opeens kraaide er ook een haan.

Er moet dus pluimvee bestaan dat in staat is om hallo’s te uiten. Ik dacht eerst aan een van het eiland Mauritius afkomstige en hier aangespoelde dodovogel, maar naar verluidt zouden die uitgestorven zijn. Dat is maar goed ook, want de natuur had deze gevederde vriend wat schoonheid betreft lelijk in de steek gelaten. Het was een ontzettende griezel, die de bijnaam ‘walgvogel’ absoluut niet gestolen had.

Volgens een in de ornithologie onderlegde vriend van me, moet het een ordinaire eend geweest zijn. Ja, hallo!534867707

Waarin ik een hoofdzonde bedrijf

De televisie vergastte me op een promotiefilmpje voor ─ blijkbaar is Engels bij ons tegenwoordig de voertaal ─ Bake Off Vlaanderen. Dat is een programma van VIER, waarin amateurbakkers het tegen elkaar opnemen, teneinde de titel van meest getalenteerde thuisbakker van Vlaanderen te verwerven.

De vrouwelijke commentaarstem bij deze trailer ─ ik herhaal dat Engels vandaag de dag hier de voertaal is ─ stuurde meteen de hiernavolgende kwakkel de wereld in:

“Bakken is altijd een feest, want niemand bakt alleen voor zichzelf.”

kersentaartIk kan met de hand op het hart verklaren dat dit een uitermate stomme bewering is, die kant noch wal raakt. Ik heb gisteren namelijk een nochtans zeer bewerkelijke Schwarzwälder Kirschtorte gebakken en ik ben bezig om die helemaal in mijn eentje op te vreten, hetgeen me vandaag of morgen ongetwijfeld zal lukken. Dat is smikkelen en smullen, hoor!

Ja, ik weet dat gulzigheid een hoofdzonde is, maar als ik moet branden in de hel, dan liefst met een volle maag en van lekkers verzadigd.

Kijk, kijk, een homo!

HomoUniversalisIk was in de supermarkt met een vriendin. Toen een jongeman met blakend blonde en nogal chaotische manen – coupe windhoos – die een agrarische stevigheid over zich had in het gangpad verscheen en aanstalten maakte om ons te kruisen, hief mijn gezellin plots een soortement jubelzang aan, waarna ze zich tot die potige gozer wendde:
“Ha Selattin! Proficiat wei! ’t Ee nie vele geschild hè? ‘k Zoaten te schudd’n en te kluttern in miene zetel beist dajje bizzig woart, moa jeddet hoald.”

Ik zie me genoodzaakt omdat voor de meeste van jullie even te vertalen:
“Ha Selattin! Proficiat hoor! Het heeft niet veel gescheeld hè? Ik zat te schudden en te beven in mijn fauteuil terwijl je bezig was, maar je hebt het gehaald.”

Door het horen van de in onze contreien toch wel zeldzame naam, Selattin, ging er bij mij een belletje rinkelen en opeens wist ik wie er voor me stond. Hij was namelijk de jongste kandidaat (18) en de winnaar van de wedstrijd Homo Universalis: een onderdeel van het programma Iedereen Beroemd op de Vlaamse televisie. Honderd kandidaten moesten iedere dag een behendigheidsproef afleggen, waarbij telkens iemand afviel, tot als laatste de Homo Universalis overbleef, die als beloning een heel jaar lang gratis mocht reizen.

Die Homo Universalis blijkt zich dus in mijn dorp op te houden. Meer zelfs: deze veelzijdige Vlaming woont amper een kilometer bij me vandaan. Ik voel me vereerd.

Anderzijds is het natuurlijk mooi meegenomen dat zo’n handige harry … eeh … zo’n handige Selattin, zo’n manusje-van-alles, bij me in de buurt woont. Je weet maar nooit waar dat goed voor kan zijn.

Aline bakt er niets van

Rogaciano, de vriend van Aline – de Betsy Bolleboos die ik hier in mijn laatste twee schrijfsels liet opdraven – beschouw ik een beetje als de zoon die ik nooit zal hebben, terwijl hij me toevertrouwd heeft dat ik voor hem de vader ben die hij nooit zal hebben.

Hij is automonteur van beroep en hij werkt in een garage, een paar kilometer van de plek waar ik hoofdkwartier houd. Het gebeurt dan ook niet zelden dat ik hem over de vloer krijg.

Een paar dagen geleden stond hij plots bij me in de keuken, terwijl ik daar aan het kokkerellen was. Nu beschouw ik mezelf niet als een flonkerster wat eten betreft, maar als zoon van een gerenommeerde kokkin kan ik aardig over voedsel meepraten en heb ik het culinaire equivalent van groene vingers.
─”Hoh, het is hier neuzenvreugd”, snoof hij. “Wat ben je aan het klaarstomen?”
─”Provençaalse scampi. Het is nogal bewerkelijk, maar wel erg lekker.”
─”Jij kunt wat samengooien”, kreeg hij hoorbaar het water in de mond.
─”Eet je mee?” stelde ik voor. “Er is meer dan genoeg.”
─”Ik hoopte er al niet meer op”, grijnsde hij.

Terwijl we het op een geweldig eten zetten, kreeg ik een toch wel merkwaardig verhaal te horen:
Rogaciano had op een keer zijn zinnen op mosselen gezet en Aline had twee kilo van die schelpdieren aangeschaft, maar wist hoegenaamd niet wat ze ermee moest aanvangen. Ze telefoneerde met haar vader, die aan zee woont, kreeg tekst en uitleg en ging aan de slag. Ze ontdeed de weekdieren van baarden, pokken en vuil, hetgeen men in vaktermen knippen noemt, spoelde ze drie keer grondig en zette ze toen een tiental minuten in water.
─”… en toen kreeg ik opeens blijekoeienburgers voorgezet”, zei Rogaciano.
─”Wat kreeg je?!”
─”Vegetarische hamburgers”, verduidelijkte hij. “De mosselen waren volgens haar allemaal bedorven, want de schelpen waren niet opengegaan en daarom had ze het hele zootje weggegooid.”
─”Allemaal?” verbaasde ik me. “Dat kan toch bijna niet.”
─”Als je geen vuur onder de pot zet en de mosselen gewoon tien minuten in koud water laat staan, zullen er zich maar heel weinig schelpen openen.”
─”Het is toch niet waar!”
─”Ze kan nog geen ei bakken”, schuddekopte hij. “Bij haar brandt zelfs water aan.”

Gelachen dat we die middag hebben, Rogaciano en ik, maar we hebben ook lekker gegeten, al waren de scampi niet opengegaan.

Afscheid van een virtuoos

Als ik op dinsdagmorgen het weekblad Humo uit mijn brievenbus opduikel, breng ik dat ‘boekje’ inderhaast naar mijn nest, om er verlekkerd in af te dalen en halt te houden bij Dwarskijker: de weergaloze bijdrage van Rudy Vandendaele, die me elke keer weer met briljant en beroezend Nederlands omstrengelt. Als geen ander pingpongt hij olijk met woordspelingen, stoot hij onvergetelijke teksten uit en hanteert hij een taal, die spettert als sterretjesvuurwerk. In zijn rubriek bespreekt hij televisieprogramma’s en de personen die daar verantwoordelijk voor zijn.

Helaas zou ik me in de bovenstaande alinea eigenlijk van de verleden tijd moeten bedienen, want Rudy Vandendaele, ofte rv, heeft zijn fijnbesnaarde lier enkele weken geleden aan de wilgen gehangen. O, wat zal ik zijn uitermate lenig proza missen. Bij hem was de Nederlandse taal alleszins in goede, om niet te zeggen exquisiete handen.

Ik mag hier graag citeren wat Guy Mortier, de voormalige hoofdredacteur van Humo, over hem schrijft:

Hij beheerst het Nederlands tot in zijn uiterste schakeringen, bespeelde het als geen ander en voegde er voortdurend nog zijn eigen nieuwe akkoorden aan toe. De humor die daar bijna vanzelfsprekend uit opvonkte, was volstrekt uniek, zijn rake typeringen van avond aan avond het scherm bezettende blaaskaken, volksverlakkers en andere patjepeeërs waren telkens weer een verademing voor al wie ze, van op de huiselijke sofa, knarsetandend en met gebalde vuisten had moeten moeten ondergaan.
Guy Mortier

De rubriek Dwarskijker blijkt nog te bestaan. De opvolgers van rv – ze zijn nu met meerderen – doen wellicht hun best, maar zullen nooit ofte nimmer het niveau van hun voorganger halen. Rudy Vandendaele is immers onnavolgbaar.

’t Is niet meer wat het geweest is en ’t zal nooit meer worden wat het was.

Achtervolgingswaanzin

Ik ben tijdens het fietsen opnieuw, nog maar eens en wellicht al voor de honderdste keer achternagezeten door een hond, waarvan de eigenaar dacht en luidkeels verkondigde dat hij/zij (de hond) zo braaf en tam was dat hij/zij niet aan de lijn hoefde.

Het exemplaar dat het gisteren op me gemunt had, dobberde wel tweehonderd meter in mijn kielzog, probeerde me herhaaldelijk in de kuit te bijten en staakte pas zijn achtervolging toen zijn baas hem voor de twintigste keer tot de orde riep.

Weten jullie hoe dat mormel heette? Marcel. Jawel, Marcel! Het weze me toegestaan om dat een buitengewoon bespottelijke naam voor een hond te vinden. Marcel nog aan toe.

Zowat een uur later ben ik voor de allereerste keer achternagezeten door een drone. Ja, jullie lezen het goed: door een drone! Het tuig dook op uit het niets, kwam nijdig zoemend of me af, scheerde me rakelings voorbij en suisde toen een weide in, waar een schaap zich wezenloos schrok en zich de poten uit de reet sjeesde, om vervolgens in een dwarrelvlucht terecht te komen en op een nogal onelegante wijze neer te strijken. Er kwam een man aandraven die een bedieningspaneel in de handen hield.
“Ik kan het nog niet goed”, klonk het verontschuldigend uit zijn mond en hij haalde de schouders op.

Hij kon het nog niet goed. Het was eraan te zien. Er staat ons wat te wachten met al die hefschroeftuigjes.

Dan ben je lekker bezig!

Van sommige mensen kan men zich afvragen wat er hun oren gescheiden houdt. Van anderen vraag ik me dan weer af hoe die er in vredesnaam in geslaagd zijn om een rijbewijs te veroveren.

Ik zat mijn tijd te verdoen in een café, dat uitzicht bood naar de hoofdstraat van een dorp, waarin al met al weinig te beleven viel. Gelukkig verscheen er toen een auto ten tonele, die al jaren zijn houdbaarheidsdatum tartte. De chauffeuse ervan maakte aanstalten om een parkeerplek naast de stoeprand in te palmen. Er was voldoende plaats om een paard met kar te keren, maar parkeren was kennelijk haar fort niet. Ze bleef het heen en weer krijgen en de versnellingsbak folteren, maar ze bakte er niks van, zelfs niet toen haar passagiere uitstapte om een beetje te wijzen en te gesticuleren.

Na ongeveer tien minuten kleuteren gaf ze er de brui aan. Ze slofte onverrichter zake weg, om iets verderop bijna een zich op een zebrapad bevindende voetganger van de sokken te rijden.

Ik hoop dat ik haar nooit op mijn weg ontmoet, want daar komen gegarandeerd brokken van.