Tag: schrijven

Vocabulaire 7

Kennen jullie het werkwoord verburgertrutten? Het staat (nog) niet in Van Dale, maar ik heb het onlangs in een tekst aangetroffen en vind dat het best wel een overlevingskans verdient. De betekenis ervan is: verworden tot een burgertrut (dat Van Dale wel vermeldt), of als vrouw ontaarden in aanstellerij en een benepen, bekrompen mentaliteit. Ik probeer er een mannelijke variant voor te verzinnen.

Een ander nieuw woord is enektie, wat staat voor een stijve nek, naar analogie van … inderdaad! Ik hoef er waarschijnlijk geen tekeningetje bij te maken en daar ben ik blij om, want ik kan niet tekenen.

Weten jullie wat een porte-manteauwoord is? Men noemt het ook een vlechtwoord, een hypogram of een kofferwoord en het is een woord dat ontstaat door een samensmelting van twee andere, zoals bijvoorbeeld brunch (breakfast en lunch), smog (smoke en fog), formidastisch (formidabel en fantastisch), blog (web en logboek) en motel (motor en hotel). Nieuw in dit rijtje is straatsen: schaatsen op een straat die met een natuurlijke ijslaag bedekt is. Wat ze allemaal niet verzinnen! Het toetsen aan de praktijk laat ik aan me voorbijgaan, want ik kan niet schaatsen. Als ik het zo bekijk, kan ik eigenlijk niet veel.

Mijn tot nader order laatste nieuwkomer is tolteller: het toestel dat men tegenwoordig aan boord van vrachtwagens aantreft en dat het tolbedrag berekent op basis van de afgelegde weg, het gewicht en de uitstoot van het voertuig in kwestie.

Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Week van het Nederlands

weekNederlands

Ik mag er zonder enige pretentie prat op gaan dat ik me slechts zelden aan taalfouten bezondig. Zo heb ik bijvoorbeeld niet de minste moeite om de staart van werkwoorden van de correcte d’s en/of t’s te voorzien. Ook het obstakel van de verbindings-n zorgt nauwelijks voor hinder. Vaste voorzetsels beschouw ik niet als loslopend wild en leestekens krijgen van mij een rechtmatige behandeling. Ik weet goed de weg in samengestelde zinnen, mors niet met superlatieven en gemeenplaatsen, roer bijna nooit Engels door mijn Nederlands en hoed me voor uitputtende beschrijvingskunst, waarvan het einde al zoek is nog voor ik er met tegenzin aan begin.

Het kan vanzelfsprekend altijd gebeuren dat er een foutje tussen de mazen van het net glipt. Als men me daarop wijst, stel ik dat op prijs en ben ik niet te beroerd om me ootmoedig op de borst te kloppen, maar onlangs …

In de dorpskroeg kwam een man naar me toe. Hij is narcosearts, ofte anesthesist, maar ook een kloothommel die zijn eigendunk nauwelijks kan tillen en een betweter in een academisch steunkorset. Ik heb onlangs een vertaling voor hem gemaakt en daar wilde hij kennelijk een kanttekening bij plaatsen.
─”Je moet nog eens beweren dat het Nederlands nauwelijks geheimen voor je heeft”, sprak hij op een nogal stellige toon met een gelijkhebberige bijklank. “Ik heb in één zinnetje twee flaters ontdekt.”
─”Kom op met je kommetje!” stak er licht onbehagen in me op, omdat hij het blijkbaar nodig vond om die tekortkoming met luider stemme te afficheren.
─”Jij schrijft: het meisje zei dat ze scampi lekker vond. Dat moet zijn: het meisje zei dat het scampi’s lekker vond. Meisje is een onzijdig woord en het meervoud van scampi …”
─”… is scampi”, onderbrak ik hem. “Scampi is van oorsprong al de meervoudsvorm van het Italiaanse scampo. In het Nederlands mag je ook scampi’s gebruiken, maar dat is dubbelop en dus hoeft het niet. Meisje is inderdaad een onzijdig woord, maar in het Nederlands gaat biologisch geslacht vóór grammaticaal geslacht. Bij meisje moet je dus zij of haar gebruiken. Anders nog wat?”

Ik heb, geloof ik, nog nooit zo triomfantelijk gekeken als op dat moment in de dorpskroeg. Ik wil het niet beter weten dan een ander, maar juist is juist.

De klapbloem en de korenroos

korenbloemen klaproos

Ik heb last van mijn geheugen. Niet dat ik dingen vergeet of zo. Wel integendeel! Ik onthoud veel te veel en meestal volslagen onbelangrijke zaken. Als ik bijvoorbeeld klaprozen opmerk, leggen mijn hersens onmiddellijk een verband met korenbloemen. In een ver verleden heb ik wellicht een gedicht, een lied of een prozatekst aan mijn geheugen toevertrouwd, waarvan alleen de titel ‘De klaproos en de korenbloem’ is blijven hangen. Ik ben te rade gegaan bij internet en heb daar ontdekt dat ene Remi Ghesquiere in lang vervlogen tijden inderdaad een lied met die titel geschreven heeft, maar omtrent de inhoud van dat meesterwerk laat men me in het ongewisse, hetgeen mij ten zeerste ergert, want als ik wat zoek, wil ik dat ook graag vinden.

Het ontbreekt Vlaanderen alleszins niet aan klaprozen. De Canadese dichter, John Mc Crae, had in 1915, tijdens De Groote Oorlog, al in de gaten hoe weelderig de poppies in Flanders fields blowden en dat is sindsdien niet veranderd. Wel zie je ze bijna nooit meer in het gezelschap van de veel zeldzamere korenbloemen, wat vroeger wel het geval was, meen ik me te herinneren. Tijdens mijn ongebreidelde wandel- en fietstochten speur ik nochtans vrijwel onafgebroken de ruige ruimte der natuur af, op zoek naar een plek waar die veldbloemen samenhokken, maar dat bleef zonder resultaat, tot ik ze anderhalve week geleden bij elkaar aantrof en vreugdevol hun samenzijn vereeuwigde. O, wat was ik blij! Een klein uur later werd ik aangereden door een motorfiets en belandde ik op krukken. O, wat was ik ongelukkig!

Ondertussen loop ik nog steeds op krukken, maar zodra ik weer goed ter been ben, ga ik op zoek naar bronsgroen eikenhout, waarin een nachtegaaltje zingt, en naar een mals korenveld, waarover het lied des leeuweriks klinkt. Ik denk dat ik me daarvoor naar Limburg zal moeten begeven. En terwijl ik toch bezig ben: ik zoek me al jaren het ongans naar de tekst van een moderne bewerking van een fabel ‘Le rat de ville et le rat des champs’ van Jean de La Fontaine. Ik herinner me enkel de beginregels en die klinken zo:
Je me lève. Je me frotte les yeux. Puis je regarde par la fenêtre. Quelle belle journée! Si j’en profitais pour aller voir mon cousin, le rat des champs …

Meer herinner ik me niet, maar die zinnen blijven dusdanig door mijn kop malen, dat ik graag het vervolg wil kennen. Ik houd me aanbevolen en ben bereikbaar via het contactformulier.

Wat met de aperitief?

Het kikkerige weer van de laatste weken is van aard om mijn humeur dusdanig te bederven, dat ik geneigd ben om zout op slakken te leggen. Laat me dit even verduidelijken. Ik zou er me eigenlijk niet druk om moeten maken, maar de aard van het beestje kun je niet verloochenen: ik erger me in niet geringe mate aan de manier waarop velen van ons, en niet in het minst zij die zich beroepsmatig van de Nederlandse taal bedienen, de trappen van vergelijking vormen, door gebruik te maken van de omschrijvende woorden meer en meest, terwijl dat veelal absoluut niet nodig is.

Wat hapert er bijvoorbeeld aan ‘de origineelste tekening’ dat men die als ‘de meest originele tekening’ moet omschrijven? Is het ‘meest populaire programma’ iets anders dan het ‘populairste programma”?

Ik vind, en velen met mij, dat men de omschrijving met meest enkel moet gebruiken als de gebruikelijke manier onmogelijk of lastig is, zoals onder veel meer in:
komisch – meest komisch, want komischst lijkt nergens op
enthousiast – meest enthousiast, want enthousiastst valt niet uit te spreken.  

Dit geldt ook voor de comparatief (vergrotende trap met meer), zij het in mindere mate. Ik neem hierboven de superlatief (overtreffende trap) als voorbeeld, omdat die het vaakst het slachtoffer is van die overtolligheid, die weliswaar niet fout is, maar toch een volstrekt onnodige omweg gebruikt. 

Voor de goede orde

Het zal jullie eerlang misschien opvallen dat ik hier niet meer zo regelmatig verschijn als vroeger het geval was. Ik heb daar vanzelfsprekend een goeie reden voor, of wat hadden jullie gedacht?

Zoals jullie weten, of niet weten, verdien ik mijn brood en vul ik mijn dagen met allerhande vertaalwerk. Tijdens de eerstkomende maanden zal ik het behoorlijk druk hebben met vooral literaire vertalingen. Buitenlandse literatuur vertalen is één ding, maar terzelfdertijd ook trouw blijven aan de geest van het oorspronkelijke werk is lang geen sinecure. De ene dag lukt het me al beter dan de andere. Als ik er niet voor in de stemming ben en voor geen meter opschiet, is een blogtekst schrijven niet alleen een welkome afwisseling, maar soms ook de prikkel die me aan de gang maakt … en als ik eenmaal aan de gang raak, ben ik meestal niet meer in te tomen en moeten de blogteksten tijdelijk wijken. Van het een komt men naar het ander en van het ander naar het een.

Het kan dus gebeuren dat ik hier een paar dagen niets van me laat horen, om dan plots los te barsten in een of meer sappige pennenvruchtjes. Ik ben nu eenmaal een nogal wispelturig mens. Daar helpt geen lievemoederen aan en laten we wel wezen: zo heb ik het graag.

Zijn mijn babbels op?

Ik weet dat er hier een enigszins verontrustende stilte heerst, maar wees gerust: het is van voorbijgaande aard. Ik heb het op dit moment nogal druk met ongepland en bovendien dringend vertaalwerk, waardoor ik wat in tijdgebrek raak en sommige bezigheden even moet uitstellen. Er is namelijk geld mee gemoeid. Voor spoedgevallen mag ik immers een hoger tarief aanrekenen en dat kan ik niet laten lopen natuurlijk. Ik leef ook niet van de dauw des hemels en zoals ik al zei: het is een tijdelijke onderbreking. Ik denk dat ik volgende week weer op de blogbarricaden sta.

Gedichtendag 2015

Ter gelegenheid van gedichtendag vergast ik jullie op een door velen bejubeld en door anderen verguisd gedicht van Willem Elsschot. Ik blijf het een meesterwerk vinden, niettegenstaande de crue inhoud ervan. De voorlaatste strofe is van ongemene schoonheid en zal menigeen wellicht bekend in de oren klinken. 

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tusschen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man die zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke’ aanblik bood.

Willem Elsschot
Rotterdam 1910

Bekvechten

Het is van alle tijden: mensen die verrassend en spitsvondig uit de hoek kunnen komen. Omdat ik even geen tijd heb om zelf een stukje te plegen, beperk ik me vandaag tot vijf zeer door mij gesmaakte woordenwisselingen van illustere kostgangers der aardkloot.

William Faulkner over Ernest Hemingway:
Hij heeft nooit een woord gebruikt waardoor een lezer naar het woordenboek moest grijpen.
Ernest Hemingway over William Faulkner:
Arme Faulkner! Denkt hij nu werkelijk dat heftige emoties uit grote woorden voortspruiten?

George Bernard Shaw tegen Winston Churchill:
Ik stuur je twee kaartjes voor de première van mijn nieuwe toneelstuk. Breng een vriend mee … als je die hebt.
Winston Churchill tegen George Bernard Shaw:
Ik kan onmogelijk de première bijwonen; ik kom naar de tweede voorstelling … als die er al komt.

Lady Astor tegen Winston Churchill op een diner:
Winston, als je mijn man was zou ik je koffie vergiftigen.
Winston Churchill tegen lady Astor:
Mevrouw, als ik jouw man was, zou ik die opdrinken.

De graaf van Sandwich tegen John Wilkes:
U, meneer Wilkes, zult sterven aan de pokken of op het schavot.
John Wilkes tegen de graaf van Sandwich:
My Lord, dat zal afhangen van hetgeen ik omhels: uw maîtresse of uw principes.

Een douairière tegen Winston Churchill:
Winston, u bent dronken.
Winston Churchill tegen de douairière:
Inderdaad mevrouw, maar morgen zal ik nuchter zijn terwijl u nog steeds dik bent.