Tag: ongedierte

Ongenood gastje

Ik mag graag op lyrische wijze lof zingen van de Provence en de Roussillon: plekken waar wonden kunnen helen en de natuur een verzachtende omstandigheid is.
“De hitte hangt log en broeierig in de avond en de cicaden concerteren eindeloos”, schrijf ik dan bijvoorbeeld in mijn dagboek.
Concerteren!? Morgen brengen! Ik ken geen enkel dier of insect dat zo’n kwellend geratel produceert en in staat is om een uit ijzig gletsjerwater opgerezen asceet in een hyperkinetische neuroot te veranderen.

In een zalig vroeger, toen Apple en Blueberry nog vruchten waren, was de scheldmuziek van krekels ook een onlosmakelijk onderdeel van onze zomeravonden. Ondertussen is het echter al een aantal jaren geleden dat ik nog hun gesidder heb waargenomen. Waar zijn die ettertjes? Ik vreesde al dat we hun bestaan onmogelijk gemaakt hadden, maar verleden week is er plots een exemplaar in mijn woonkamer opgedoken. Ik zag hem weliswaar niet, maar ik hoorde hem des te meer. Iedere avond ontstak hij in dat hoogst irritante gesjirp en dan bleef hij me uren de kop gek zeuren. Aangezien hij zich in de schouw boven de haard ophield en die stookplaats als een soort klankkast fungeerde … Ik kreeg het er behoorlijk van op mijn teringtietjes.

Onlangs ontving ik bezoek. Het was een koude en mistige avond, dus besloot ik een fikkie te stoken. We schurkten ons in vleesetende fauteuils bij een ingetogen gloeiend … eh … een vrolijk vlammend haardvuur, dat ik met voorbedachten rade en op enigszins sadistische wijze nog aanwakkerde, tot men er een os op kon braden. Daar had die krekel niet van terug, dacht ik met enig leedvermaak. Hij liet inderdaad niets meer van zich horen. Een dag, twee dagen, drie dagen …

Gisteravond iets na zevenen herrees hij echter als een feniks. Sjirp sjirp. Sjirp sjirp. Dat sarrende geluidje dringt door merg en been. Het zal nog eens zo gaan dat hij me tot waanzin drijft en dan zullen mijn poezen allicht ook al zo knetter als knijpkatten zijn.

Hoe lang leeft een krekel eigenlijk? Toch geen jaren, mag ik hopen.

Allemaal beestjes

Op een weblog brak iemand een lans voor het verorberen van knapperige insecten, malse wormen en ander wriemelend gespuis. Hoewel de auteur zijn betoog met een fraaie, ja zelfs enigszins appetijtelijke menukaart verluchtte, voelde ik me niet echt aangesproken en nog minder geroepen om bijvoorbeeld vanmiddag kakkerlakken in de room of sprinkhanen op Provençaalse wijze te nuttigen.

Desalniettemin ben ik door dat schrijfsel wat op internet gaan grasduinen, want het onderwerp boeit me wel. Daar las ik dat jij en ik tijdens ons leven onbewust een niet gering aantal insecten, waaronder spinnen, tot ons nemen, omdat die tijdens de nachtrust onze mondholte binnendringen en wij ze vervolgens inslikken. Het weze mij toegestaan om dat nogal weerzinwekkend te vinden en ik moet er vooral niet aan denken als ik de sponde opzoek, want dan zou het weleens heel lang kunnen duren voor de barmhartige slaap zich over me ontfermt.

De paar insecten die ooit tijdens het fietsen in mijn mond terechtkwamen, heb ik altijd kunnen uitspuwen, maar toen ik enkele zomers geleden door Griekenland toerde, floepte er plots een bij of een wesp mijn auto binnen en die vloog me regelrecht naar de keel. Letterlijk dan. Helemaal achterin kreeg ik een steek op mijn tong, wat niet alleen bijzonder pijnlijk was, maar me tevens binnen de kortste keren in het ziekenhuis bracht, omdat ik vanwege de zwelling nauwelijks adem kreeg en dreigde te stikken.

Het blijft een anekdote die ik graag ontkurk en ik scoor er ook telkens mee. Toch werd ik onlangs door een meisje overtroefd, want die kwam met een nog sterker verhaal op de proppen. Op zekere dag, toen zij zich met een hups rokje omgord had en dat gewaadje over een fietszadel drapeerde om het niet te kreuken, merkte zij niet dat ze aldus de wesp opschrikte, die zich op datzelfde zadel in de zon koesterde. Die wesp raakte danig in paniek, trok van de weeromstuit een steekwapen …

… en nu mogen jullie drie keer raden waar die angel terechtkwam.

O krinklende winklende waterding

Een aantal maanden geleden heb ik het hier al eens over mijn omzichtige relatie met wc’s gehad. Als jullie het geheugen willen opfrissen of gewoon nieuwsgierig zijn naar de reden waarom ik dat sanitaire toestel met zoveel achterdocht benader, kunnen jullie even doorklikken naar dat schrijfsel: Smeulend onder de gordel.

Nu heb ik tijdens de voorbije maanden toch zeker drie berichten gelezen over brave lieden, die in alle eenvoud en zonder veel complimenten een knijpbriefje wilden afvaardigen, maar plots oog in oog stonden met slangen, die zich op eigengereide wijze in de pot genesteld hadden. Je schrikt je toch de tering, man! Hou dan maar eens je darmen bij elkaar. Als het mij ooit overkomt, zal ik mijn knijpbriefje ongetwijfeld op de badkamervloer afvaardigen. Mijn trouwe lezeressen en lezers weten inmiddels hoe bang ik voor slangen ben en als dat addergebroed zich dan ook nog in de zeer door mij gewantrouwde drollenvangers ophoudt …

Gisteren vernam ik uit zeer betrouwbare bron het ijzingwekkende wedervaren van een Vlaamse dame ─ de buurvrouw van de vriendin van de zoon van een kennis van me ─ die op een ochtend besloot een wasje te draaien. Ze opende nietsvermoedend de patrijspoort ─ of hoe heet zo’n ruitje? ─ van het toestel, om tot haar verbijstering in de trommel een slang aan te treffen, die zich kronkelend een weg naar de vrijheid baande, terwijl zij er gillend als een konijn in de beet van een wezel tussenuit naaide.

Kijk, als ik dit ooit moet meemaken, vlucht ik als de vliegende reetscheet het land uit, om nooit terug te keren. Mochten er hier dus plots geen nieuwe schrijfsels meer verschijnen, dan weten jullie wat er aan de hand is.

Beklijvende invasies

1. Het Ardennenoffensief

Kennissen van me hebben onlangs een stulpje gekocht, dat zich tussen de rollende heuvels van de Ardennen ophoudt en dat ze ietwat grootsprakerig een chalet noemen. Het is algemeen bekend dat het verhandelen van vastgoed met een papieren rompslomp gepaard gaat. Aangezien de notaris die de zaak behandelde geen gebenedijd woord Nederlands sprak en de nieuwe bezitters in spe van ganser harte geen jota van de Franse taal begrepen, deden ze een beroep op mijn polyglottische vaardigheid, teneinde te vermijden dat men ze een kunstje flikte, een loer draaide, een oor aannaaide of bij de bok deed.

Zo kwam het dat ik me enkele dagen geleden welgemoed naar ons binnenlandse buitenland begaf, waar ik de onderhandelingen in goede banen leidde, zodat de chalet binnen de kortste keren in andere handen kwam. Natuurlijk wilden de trotse eigenaars hun kersverse aankoop bezienswaardigen en ik ging met ze mee om te helpen kijken.

De deur werd plechtig ontsloten en we betraden het bouwsel … waar honderden, nee, duizenden vliegen ons een uitbundig welkom bereidden. Grote hemel, hel en vagevuur! Het zag er zwart van, want ze hadden het hele optrekje veroverd en zwierven in jolig groepsverband door de vertrekken.

In een zich daar in de buurt bevindende winkel kochten we de hele voorraad flitspuiten, waarmee we vervolgens op meedogenloze wijze dood en verderf zaaiden. Daarna hebben we de lijkjes op een hoop geveegd en met de laagste dienst in een massagraf ondergebracht. Het zal nog heel wat voeten in de aarde hebben om alle vliegenscheten weg te boenen, maar daar bemoei ik me niet mee.

2. De landing in West-Vlaanderen

Een vriend van me verhuurde een huisje aan een ietwat excentrieke man. Omdat die met de noorderzon verdween, brachten wij gisteren een bezoek aan de leegstaande idylle onder schaduwrijke bomen. Bij het betreden van de woning werden we door een horde vlooien besprongen. Met duizenden schoten ze uit het vloerkleed omhoog. Aan mijn schoenen en mijn broekspijpen hingen wriemelende trosjes ongedierte. Ik slaakte een schreeuw of drie van ontzetting en gaf een breakdance ten beste, die Michael Jackson me ten zeerste zou benijden als hij niet wijlen was geweest.

Telkens als ik aan die griezels denk ─ ik bedoel de vlooien en niet Michael Jackson ─ begin ik spontaan te kippenvellen en krijg ik jeuk over mijn hele lichaam. Ik ben nochtans een groot dierenvriend, maar ik heb het niet begrepen op gespuis, zoals daar zijn vliegen en muggen, luizen en vlooien, sprinkhanen en krekels, mieren en torren, bijen en wespen, spinnen …

Hoh, zwijg me van spinnen! September ligt in het verschiet en dan zullen ze weer in groten getale opduiken. Ik mag er niet aan denken!

Huppelkutjes

Mijn katten hebben een luizenleven. Ik omring ze met de beste zorgen en bedelf ze onder talloze attenties. Soms wekken ze de indruk dat ze me waarderen en me zelfs dankbaar zijn, door bijvoorbeeld een muis of een vogel voor me mee te brengen ─ waar ik overigens absoluut niet mee gediend ben ─ maar dat is allemaal pose. Voor de manier waarop ze zich gedragen hebben we in het Nederlands zelfs een heel toepasselijke uitdrukking: aaipoes spelen. Lief zijn om iets te verkrijgen.

Ik heb voor mijn huisgenoten ─ moeder en dochter ─ een luikje in de deur laten aanbrengen, zodat ze zich naar believen in de ruige ruimte van de ons omringende natuur kunnen vermeien. Aangezien ze daar naar alle waarschijnlijkheid speelkameraadjes ontmoeten en vermoedelijk ook af en toe de grote zonde van onkuisheid bedrijven, dien ik mijn voorzorgen te nemen, zodat ze me niet met een aantal kleine poesjes of ─ erger nog ─ met een veel groter aantal minuscule insectjes opzadelen. Wij noemen ze fidelletjes en jullie kennen ze allicht beter als vlooien.

Ik behandel ze daarom met een product dat Advantage 80 heet. Om de drie weken moet ik een kleine tube onwelriekende vloeistof in hun nek leegspuiten en dan zijn ze weer geharnast tegen dat gespuis. Het lijkt onthutsend eenvoudig, maar dat is het niet. Mijn katten hebben er namelijk een bloedhekel aan, proberen er op alle mogelijke manieren aan te ontsnappen en aarzelen niet om daarbij hun tanden en klauwen te gebruiken. Ik beschik helaas slechts over twee handen en daarmee moet ik de kat in bedwang houden ─ stil nou, het moet even gebeuren ─ het haar uit de nek wegstrijken zodat er wat huid bloot komt te liggen, de tube op dat vel richten en leegspuiten.

Vanmorgen zijn mijn beide katten ontsnapt, uitgerekend op het moment dat ik de kostbare vloeistof naar buiten perste die ─ bij ontstentenis van een kat ─ op de sofa terechtkwam en dus verspild was. Aangezien zo’n onnozel tubetje vier euro kost en ik een zuinig mens ben, zullen jullie begrijpen dat ik op dit moment niet aanspreekbaar ben. Acht euro over de balk en bovendien moet ik straks de hele soesa overdoen.

Als ze me ’t nog een keer lappen, hebben ze morgen een raar loopje.

Pilo-erectie

Je rukt een kast open en je vindt een skelet. Da’s de Belg die gewonnen heeft bij het verstoppertje spelen.

Dit is slechts een van de talloze moppen, waarmee Nederlanders de draak steken met hun zuiderburen. Ze zijn immers de mening toegedaan dat wij, de Belgen, aan de bron der intelligentie slechts de lippen bevochtigd hebben. Ooit komt een dag waarop wij hen een poepje laten ruiken en heel Europa zullen verbazen met ons laserscherpe verstand.

Toch was het uitgerekend deze mop die me te binnen schoot toen ik bij de groenteboer mijn beurt afwachtte. Met zijn allen luisterden wij naar het gesprek dat zich tussen twee tettertrienen ontspon. Eerst probeerden ze elkaar af te bluffen met helse kwalen en enge ziekten, maar opeens veranderde de conversatie van coupe.

Een van de dames bleek de moeder van een zoon te zijn. In een recent verleden had haar jongen opeens besloten het ouderlijke huis te verlaten om op zichzelf te gaan wonen. Te dien einde huurde hij een bescheiden flat en toen hij daar tijdens het verhuizen een ingebouwde kast opentrok, sprongen er drie grote ratten tevoorschijn. Met beide handen toonde ze het formaat dat die beesten hadden. Volgens mij zouden die in Jurassic Park niet misstaan hebben en daar waren ze van geen kleintje vervaard.

Teelbalbeklemmend en tepelverstijvend! Allen daar aanwezig huiverden vergenoegd, opgelucht dat zij niet het slachtoffer van zo’n griezelige confrontatie waren geweest. De tweede dame hapte naar adem en brandde los.

Zij had weliswaar geen zoon, maar wel een neef die ook zoiets meegemaakt had, hoewel de ratten … Wel, hij opende eveneens een kast in de kelder en bevrijdde aldus … een geraamte! Het kletterde aan gruzelementen op de vloer en de schedel … die rolde als een bowlingbal naar het midden van het vertrek.

Er viel een besmuikte stilte. Iedereen was verbijsterd. Zelfs de kroppen sla en de tomaten lagen in hun kratten te huiveren. Het winkelmeisje zag wit als een doek en propte snel een druif in haar mond. Die mevrouw kende blijkbaar het geheim van een goed verhalenverteller: altijd ophouden als ze meer willen horen.
─”Nu zul je hem toch even moeten inkoppen”, zei ik en iedereen was het met me eens.

De politie had vanzelfsprekend de vorige bewoner van het pand aan de tand gevoeld. Dat bleek een stratenmaker te zijn. Op een dag waren er tijdens graafwerken een aantal skeletten aan de oppervlakte gekomen, waarvan hij er eentje ontvreemdde, het in zijn kelder onderbracht … en vergat mee te nemen toen hij verhuisde.

Een gek gelooft het, maar een idioot schrijft het op.

Van de ratten besnuffeld

Toen ik vanmorgen de gordijnen openschoof, zag ik iets in de lucht hangen. Bij nader toezien bleek dat het treuzelige begin van de lente te zijn. De dageraad tooide zich met pastelkleuren en het wierookte in het bos. Daar moest een wandeling van komen.

Met roofdierachtige tred volgde ik een pad dat zich als een aal in doodsnood in talloze bochten wrong. Ik genoot met volledige inzet van al mijn zintuigen en hapte gulzig in de naar een net geplukte appel smakende ochtendkoelte. Toen hoorde ik een geritsel in de berm.

Bewoog daar iets? Of beeldde ik me dat … Een schimmig geval sprong naar me toe. Ik slaakte een gesmoorde gil. Een beest! Een reusachtige rat ─ nu ja, laten we niet overdrijven en het bij een tamelijk groot exemplaar houden ─ klampte zich vast aan de hiel van mijn schoen. Joelend gaf ik een snelvoetige breakdance ten beste. Het mormel was daar niet goed van, liet me los en gliste ijlings het struikgewas in.

Grote hemel, hel en vagevuur! Welke achterlijke dakhaas heeft me wijsgemaakt dat ratten nooit mensen aanvallen? Een ram kan hij krijgen!

Met alle Chinezen!

In oktober van verleden jaar diende men in het Brugse Groeningemuseum over te gaan tot het verdelgen, in casu het vergassen, van de houtwormen die zich aan de lijsten van kostbare schilderijen te goed deden. Naar verluidt is deze uitroeiing inmiddels tot een … eh … goed einde gebracht.

Daarom heb ik me voorgenomen om me althans voorlopig niet meer in de stadsbibliotheek te wagen. Ik vermoed namelijk dat eerlang de boekenwormen aan de beurt zullen komen … en daar wil een mens toch niet bij zijn.

Hersenspinsel?

In de afdeling groente en fruit van de supermarkt weerklonk eensklaps een ijzingwekkende kreet, die zo te horen aan de boezem en de keel van een vrouw ontsnapte.

Gelijk viel alle bedrijvigheid stil. Allen daar aanwezig hielden de tred en de adem in, richtten het hoofd op, spitsten de oren … en vervolgens kreeg nieuwsgierigheid de overhand. Men repte zich naar de plaats waar de hallucinante gil vandaan kwam. Twee winkelbedienden in witte jassen hadden zich reeds over het ontredderde slachtoffer ontfermd. Bleek als merg en met een huiver in de stem deed ze kond van haar wedervaren.

Ze had zich een kam bananen toegeëigend en terwijl ze die in haar wagentje deponeerde, dook plots een enorme spin op. Het formaat dat ze aanduidde, stemde ongeveer overeen met dat van een volwassen tarantula. Ze voelde en zag het beest over haar hand kruipen … Toen slaakte ze die gil en zwiepte zo woest met de arm, dat het ongedierte het luchtruim koos en met een keizerlijke boog in een kist met clementines terechtkwam. De omstanders staarden met eensgezinde afschuw naar de oranje vruchten.

Het personeel liet er geen gras over groeien en begon onverwijld het beest op te sporen, tot iemand opmerkte dat ze maar beter uit konden kijken.
─“Straks is ‘t zo’n giftig exemplaar dat met het schip uit de tropen is meegereisd”, zei de man.

Daar hadden de bedienden niet van terug. Ze keken elkaar onzeker aan en besloten toen handschoenen aan te trekken. Hetgeen geschiedde. Omzichtig maakten ze vervolgens de krat leeg, maar de spin liet zich niet verschalken.

Hoewel ik van plan was om zowel clementines als bananen in te slaan, heb ik dat maar niet gedaan. Met die spin op vrije poten kun je er donder op zeggen dat die zich uitgerekend in mijn tros zal verschuilen. Me van geen kwaad bewust zou ik vanavond een banaantje plukken, een gemene beet krijgen en schielijk het tijdelijke met het eeuwige verwisselen.

Daar ga ik eng van dromen, vrees ik.