Tag: kabinetstukken

En? Sta ik er mooi op?

“Those friends thou hast and their adoption tried,
Grapple them unto thy soul with hoops of steel.”*
Shakespeare, Hamlet, Act I, 3

R&B
Een paar weken geleden belandde ik in een nostalgische bui. Dat overkomt me tegenwoordig wel vaker, want naar verluidt zijn jeugdsentiment en toenemende weekhartigheid de eerste kwaaltjes die zich met het klimmen der jaren aandienen, om iemand een ouwelullengevoel te geven. Ik ben ondertussen ruimschoots van mijn jeugd bekomen en besef dat jongensachtig verzet tegen de ouderdom geen zoden aan de dijk zet, dus val ik af en toe ten prooi aan een nostalgische bui …

… en toen me dat een paar weken geleden overkwam, keerde ik in gedachten terug naar een zalig vroeger. Ik was jong en boosaardig en iedereen die er voor mij toe deed leefde nog. Hoe lang is dat wel niet geleden? Mijn ouwelui namen me mee naar het Eifelgebergte, naar de romantische boorden van de Rijn en de al even poëtische oevers van de Moezel. Ik heb destijds zeer van dat reisje genoten ─ ik ben en blijf een romantische ziel ─ en wel in die mate dat ik, decennia later, besloot om het over te doen.

Omdat er aangenamere dingen bestaan dan in je eentje een reis ondernemen, vroeg ik aan R. of hij me wilde vergezellen. R., die hier al ruim een dozijn keer aan bod kwam ─ zie de links onderaan dit stukje ─ is al heel lang een vriend van me en ik zal in mijn leven wellicht nooit een betere vriend hebben. We kennen elkaar van haver tot gort. Hij is een intelligente en onbekrompen gentleman, die een verfrissend naturel tentoonspreidt, over een zeldzaam gevoel voor humor beschikt en een bescheidenheid aan de dag legt die nooit vals is. Verder is hij een hoffelijk en beschaafd persoon met een groot inlevingsvermogen … mijn evenbeeld als het ware. Als ik mezelf niet kietel, lach ik nooit.

Hij is een van de weinige mensen die ik voortdurend om me heen kan velen, dus nodigde ik hem uit om me met me mee te gaan. Daar had hij wel oren naar, want hij is niemand rekenschap verschuldigd omtrent zijn doen en laten. Hij werd ooit op buitengewoon lafhartige wijze door zijn echtgenote – de hemeltergende trut – uitgerangeerd en sindsdien is hij zijn eigen baas.

Het werd een uitermate aangename en vruchtbare reis. R. pleegt namelijk regelmatig iets te zeggen dat ik als opschrijvenswaardig beschouw en dat was ook nu weer het geval. Zo noteerde ik in mijn onafscheidelijke calepingske  (de links onderaan zullen tekst en uitleg geven omtrent deze metgezel van me):

– Oud worden is niet erg. Dat lelijk worden daarentegen …
– Ik: je moet geduld hebben. Hij: ik heb geen tijd om geduld te hebben.
– Bij het betreden van een bijna leeg restaurant: Nog een geluk dat we gereserveerd hebben.
– Over zelfmoord plegen: Als je het goed doet, hoef je het slechts één keer te doen.
– Beter een kort varkensleven dan een lang hondenleven.
– Vroeger is steeds langer geleden.
– Een maatschappelijk assistent noemt hij steevast een maatschappelijk accident (en hij heeft nog gelijk ook).
– Bij een trage voorganger in het verkeer: Heeft die kruipolie getankt of zo?

Een tiental dagen later waren we thuis. De televisie begon de film Jaws van Steven Spielberg te vertonen en we keken ernaar. Helemaal in het begin van die prent komt de twaalfjarige zoon des huizes de kamer binnen en zegt tegen zijn moeder: Mam, I have a cut. Hij bedoelt een snee in zijn vinger, maar R. interpreteert dat natuurlijk anders en mompelt: het moet erg zijn als je als moeder van je zoon te horen krijgt dat hij een kut heeft.

Dan kun je me wegdragen, hè. De hemel weet dat ik dit stukje liever eleganter zou eindigen, maar de omstandigheden nopen mij helaas tot een zekere vulgariteit, kwestie van de sfeer accuraat weer te geven.

Over een paar maanden reizen R. en ik samen naar Argentinië. Ik zal voor een nieuw calepingske moeten zorgen.

Er bestaan slechts weinig foto’s van mijn persoontje en ik ben alleszins nooit eerder in beeld op mijn blog verschenen. Vandaag doe ik dat dus wel en helemaal bovenaan kunnen jullie me dus samen met mijn vriend R. aanschouwen, indien al niet te bewonderen. Jullie mogen zelf kiezen wie van de twee ik ben.
 

*Hebt gij een vriend beproefd en loyaal bevonden, klem hem dan vast aan uw ziel met stalen banden.

Omtrent Calepingske

Mijn calepingske
Dit zijn brutale tijden
Hardleers
Moddervet

Omtrent R.

Een ronkedoor?! Ik?!
De wetten van Pernikkel
Pistekieten
Het had erger gekund
Sneukelbucht
Een baarse streek
Opstekers
Het laatste loodje
Gastronomen
Ouwe-jongens-krentenbrood
Pépé beleeft een onvergetelijke dag
Manten en Kalle
Er zijn grenzen
Goeie babbel!

Slaap in hemelse rust

jotieOoit was er een jongen die Jotie T’Hooft heette. Veertig jaar geleden zocht hij, nauwelijks eenentwintig jaar jong, zijn heil in de dood door middel van een overdosis drugs. Het gebeurde in een Brugs achterafkamertje.

Het is inmiddels al van 6 oktober 2014 geleden dat ik hier op mijn blog een gedachte aan hem wijdde en een gedicht van zijn hand publiceerde. Lees in dit verband: Een zeer treurige prins. Ik was, ben en blijf immers een groot bewonderaar van deze jongeman, die een overweldigend talent tentoonspreidde en volgens mij een van de grootste dichters is die Vlaanderen heeft voortgebracht.

Jotie woont nu al vier decennia in een sober graf op een kerkhof in Oudenaarde, zijn geboorteplaats, en nu is daaromtrent enige deining ontstaan. De concessie van het graf verviel en daardoor dreigde het te verdwijnen, hoewel sommigen dat probeerden tegen te gaan met het voorstel om het graf als waardevol erfgoed te laten erkennen. Dat viel niet in goede aarde bij sommige lokale politici. In haar hoedanigheid van schepen van burgerzaken stelde ene Carine Portois bijvoorbeeld: “Stop er eens mee om van Jotie T’Hooft een heilige te maken. We spreken hier tenslotte over iemand die aan drugs verslaafd was. En ook zijn dood was het gevolg van die verslaving. We moeten dat niet verheerlijken.”

Het is waar dat Jotie er niet bepaald een lovenswaardige levenswandel op na hield, maar wie zonder zonde is … Ik meen te weten dat ook de schepen die ik hierboven citeerde al twee keer een ongeval veroorzaakte terwijl ze onder de invloed van alcohol was. De pot verwijt de ketel …

Jotie T’ Hooft blijft een weergaloze dichter. Ze zijn met weinigen die dergelijke adelbrieven kunnen voorleggen. Schepen Portois kan daar alleszins een punt aan zuigen.

Een onbekende heeft inmiddels de concessie van het graf met vijf jaar verlengd. Daar ben ik blij om. Het leven van Jotie was al een grote puinhoop. Mag hij nu misschien in vrede rusten?

Klavierleeuw

Ik zit deze week iedere avond aan het ruitje gekluisterd, want daar voltrekt zich de finale van de Koningin Elisabethwedstrijd, waarin de piano dit jaar de hoofdrol speelt.

VondrácekGisteravond was het de beurt aan de Tsjech, Lukáš Vondráček, die zich aan het aartsmoeilijke concerto n. 3 van Sergej Rachmaninov waagde. Mensen kinderen! Dat was geen tangelen wat die man deed. Wat ik zag en wat hij presteerde, grenst aan het onwaarschijnlijke. Hij speelde zich in het zweet en bijna letterlijk de tong op de hielen. Fenomenaal! Ik heb nooit een betere uitvoering van Rachmaninov 3 meegemaakt.

Hij kreeg dan ook een laaiende en staande ovatie; koningin Mathilde kon haar tranen nauwelijks bedwingen en ik … ik zat compleet perplex op de bank en geloofde amper wat ik gezien en gehoord had.

Van mij mag hij winnen.

Boodschapje

vandenborreHet zal gisteravond rond een uur of vijf geweest zijn dat ik me op internet begaf, teneinde een aankoop te verrichten: een knoopbatterijtje. Dra kwam ik terecht op de website van Vanden Borre ─ Uw akte van Vertrouwen ─ waar ik de door mij gewenste kleinigheid aantrof voor de fenomenale prijs van € 2,99, inclusief BTW en gratis thuisbezorgd.

Ik plaatste en betaalde mijn bestelling en kreeg vrijwel onmiddellijk een orderbevestiging in mijn mailbox. Later op de avond kreeg ik nog een e-mail, waarin men me meedeelde dat mijn bestelling verzonden was en dat ik die vanmorgen al mocht verwachten.

Vanmorgen iets over achten belde de postbode bij me aan om het pakket af te geven. Het onooglijke batterijtje was keurig verpakt in een kartonnen doos, als betrof het een juweel van onschatbare waarde. En dat alles voor nog geen drie euro!

Kijk, ik ben meestal karig met lof en ik haal niet zo gauw het wierookvat boven, maar als iets goed is, wil ik dat graag openbaren en van Vanden Borre mag ik zeggen dat het goed was. Als ze zelfs een onnozel artikeltje met zoveel zorg omringen …

Laurette Mitraillette

Ik heb met een half oog en oor de debatten over de regeringsverklaring gevolgd. Veel heb ik daar niet over te zeggen, behalve misschien dat het soms een beschamende vertoning was, vooral door het optreden van Laurette Onkelinx, die ik een ongehoord arrogante en onbeschofte feeks ─ om het woord trut niet te gebruiken ─ vind. Het zal je echtgenote of je moeder maar zijn. De druiven zijn kennelijk heel zuur bij de Waalse socialisten.

parlement

Een zeer treurige prins

Vandaag, maar dan 37 jaar geleden, stapte de amper 21-jarige ‘zeer treurige prins’ uit het leven in een miserabel achterafkamertje in Brugge. Hij was een buitengewoon getalenteerd dichter, maar helaas ook een uitermate getourmenteerde ziel. Zijn naam was Jotie T’ Hooft.

Liefde en ellende

Brood van weken oud heb ik geweekt in water
en opgegeten, terwijl de kou aan mijn tenen
knaagde. Met naalden heb ik in mijn bloed
gewoeld en gezocht. En niets gevonden.
Ik heb op straatstenen geslapen met honger
die door niets nog gestild kon worden
leek het wel.

In nachten, nat en donker, was ik alleen
en mijn stem hoorde niemand. Ziektes
hebben mij bezocht in de jaren, ik wou
vluchten in de dood.

Maar niets was erger dan nu, ik wou
dat je bij me kwam en in mijn ogen keek.

Jotie T’ Hooft

Het barmhartige samaritaantje

Ik fietste fluitend … nu ja, ik kan niet goed fluiten, dus zal het meer binnensmonds neuriën geweest zijn … doorheen Nergenshuizen. In de wegberm merkte ik plots een aftandse bromfiets op, waarnaast zich een nogal zwaarlijvig manspersoon ophield, die een beetje een hulpeloze indruk maakte en me aankeek als een geslagen hond. Ik kneep de remmen dicht en kwam zodoende tot stilstand.
─”Hebt u soms hulp nodig?” informeerde ik.
─”Ik heb een platte achterband”, zei hij en hij wees naar de plaats van het onheil.
─”Jakkes. Dat wordt een eind lopen”, grimaste ik. “Het is meer dan drie kilometer tot het dichtstbije dorp en ik weet niet eens of je daar iemand zult vinden die je kan helpen.”
─”Dat lukt me niet”, mompelde de man en hij verhief een wandelstok. “Ik heb een kunstbeen.”
Hij stroopte de pijp van zijn pantalon omhoog en ik zag inderdaad een prothese opduiken.
─”Oei!” schrok ik, bedenkend dat de meeste vliegen inderdaad op de magerste paarden vallen: een gedachte die ik evenwel niet onder woorden bracht. “Ik heb helaas geen telefoon bij me, maar weet je wat ik doe? Ik fiets even naar het dorp daarginds en probeer er hulp te vinden.”
─”Mogelijk is er al iemand onderweg”, vernam ik. “Ik sta hier al bijna een halfuur in alle toonaarden te gesticuleren om iemand tot stoppen te bewegen, maar niemand doet dat natuurlijk. Sommigen wuiven zelfs terug.” Hij schudde het hoofd en plooide een meewarig lachje. “Daarnet kwam er echter een jongen aangereden en die hield meteen halt. Hij is vertrokken met de belofte dat hij iemand naar me toe zou sturen, maar of dat ook zal gebeuren …”

Het gebeurde. Luttele minuten later kwam een knaap van een jaar of twaalf aangefietst alsof de duivel hem op de hielen zat.
─”Ze komen!” riep hij helemaal buiten adem.
Zijn woorden waren nog niet koud of ze kwamen inderdaad. Men hees de bromfiets op een aanhangwagen en de eigenaar ervan mocht in de auto plaatsnemen.
─”Dat heb je lang niet slecht gedaan”, haalde ik op vaderlijke wijze het wierookvat boven voor de reddende engel. Hij zette het op een glunderen dat aan extase grensde.

Er leeft ongetwijfeld een god in die jongen. Hij deugt in alle geval heel erg.

Zwijmelzang

Gisteravond begaf ik me per televisie naar het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, om daar de eerste finaleavond van de Koningin Elisabethwedstrijd voor Zang 2014 bij te wonen. De koning en de koningin waren daar ook, net als ons kroonprinsesje.

De Belgische coloratuursopraan, Jodie Devos, was tijdens de eerste ronde van het concours zowaar in een flauwte gevallen ─ ze moest er met andere woorden even bij gaan liggen ─ maar ze kreeg een herkansing van de welwillende jury en slaagde erin tot de finale door te dringen. Ze mocht de spits afbijten en door hetgeen ze met veel brio ten beste gaf, flikkerde ik bijna van de bank waarop ik zat. Dat een meisje van nauwelijks vijfentwintig jaar zulke virtuoze, ja zelfs wonderbaarlijke klanken aan haar stem vermag te ontlokken, vervulde me met verrukkelijke verbazing, om niet te zeggen gelukzalige verbijstering.

Ik denk dat ik me vanavond opnieuw naar de Bozar zal begeven. En morgen ook. Ja, zelfs op zaterdagavond. Ik heb slechts één verzoek: mag de sympathieke Thomas Vanderveken alsjeblieft al de interviews met de kandidaten voor zijn rekening nemen? Ik heb niks tegen Katelijne Boon als presentatrice, maar haar vraaggesprekjes in het Frans of het Engels zijn gestuntel van de eerste orde en haar vertalingen raken kant noch wal. Thomas doet dat oneindig veel beter en met verfrissend naturel.

Wat een portretten!

Weten jullie waar ik me mateloos aan erger?
“Daar gaan we weer!”, hoor ik jullie mompelen. “Uilenvlucht heeft weer een been gevonden waaraan hij eindeloos kan knagen.”
Welja! Ergernis is mijn creatieve brandstof. Als ik last heb van een ongenoegen, dan moet ik dat spuien. Daar helpt geen lievemoederen aan, dus moet ik nu hoe dan ook even kwijt dat ik in hoge mate geïrriteerd raak door de verkiezingsborden, die men overal in Vlaanderen klakkelings neerpoot en waarmee men de schilderachtigste plekjes versjteert, om nog te zwijgen van de onbelemmerde verten die ze verkutten.

Het is geen geheim dat politici het meestal niet met zichzelf getroffen hebben en zelden, of eigenlijk nooit een schoonheidsprijs verdienen. Desalniettemin bemaskeren ze hun tronies met een gesuikerde-peertjes-uitstraling en een obligate glimlach, met vertoon van gekunstelde tandklavieren waarmee je brand kunt stichten.

Vanmorgen heb ik mijn geurvlag tegen zo’n bord geplant. De afgebeelde politicus, die onder een onnozele slogan op me neerkeek, had een pafferige kop, waaronder een vaalgele pelikaankeelzak lilde.
“Zijn dat je kinnen, of rust je hoofd op een stapel pannenkoeken?” informeerde ik.

Weten jullie wat ik me afvraag?
“Daar gaan we weer!” hoor ik jullie mompelen. “Uilenvlucht worstelt weer met een vraag en valt er iedereen mee lastig.”
Welnee! Dit keer is het een retorische vraag en ik verwacht dus geen antwoord.

Zou heel die smoelententoonstelling ooit al eens een stem opgebracht hebben? Zijn er mensen die naar zo’n bord kijken en zeggen: “Wat is me dat een interessant persoon. Voor die zal ik stemmen, zie!”