Tag: insecten

Albert Heijn pleegt plagiaat

ah

Vanmorgen kreeg ik dit nogal ijzingwekkende bericht onder ogen. Nu moeten jullie voor de aardigheid eens doorklikken naar Hersenspinsel?: een stukje dat ik hier al op 19 november 2009 publiceerde.

Ik wil het voor een keer blauwblauw laten, maar voortaan kan Albert Heijn beter een originele stunt verzinnen om in het nieuws te komen, hoewel ik er ten zeerste aan twijfel dat men met zulke akkefietjes klanten kan lokken.

Uit de kunst!

Jan Fabre, kunstenaar bij de gratie Gods, is van geen kleintje vervaard. Hij schrok er bijvoorbeeld niet voor terug om de imposante zuilen van de Gentse universiteitsaula van top tot teen met plakken echte ham te bekleden, terwijl de arme negertjes in Afrika van honger crepeerden.  Ook heeft hij in opdracht van de vrouwelijke mecenas ─ is dat een mecenesse? ─ Paola Margherita Giuseppina Maria Consiglia Ruffo di Calabria, beter bekend als koningin Paola van België, een fameuze installatie vervaardigd en in de spiegelzaal van het koninklijk paleis van Brussel aangebracht, met name Heaven of Delight, waarin anderhalf miljoen Thaise juweelkevers, ofte scarabeeën, verwerkt zijn. Men moet mij niet komen vertellen dat al die insecten een natuurlijke dood gestorven zijn. Ik vraag me trouwens af wie dat “kunstgewrocht” betaald heeft. Wij zeker?

Nu heeft men het bestaan om tijdens filmopnamen voor het op het theaterwerk van Fabre gebaseerde ‘De schoonheid van de krijger’ katten metershoog en tollend de lucht in te gooien, waarna die arme dieren met een doodsmak op de trappen van de vestibule van het Antwerpse stadhuis terechtkwamen. Meer hebben mijn haren niet nodig om ten berge te rijzen.

Voor mijn part mag men die Jan Fabre aan de kakmachine ─ Cloaca ─ van zijn collega Wim Delvoye voederen, om hem tot stront te laten verwerken. En terwijl ze toch bezig zijn mogen ze daar de varkenstatoeëerder Delvoye zelf ook bijgooien, want dat is nog zo’n fameuze dierenvriend.

Blijven plakken

Mijn lezers van het eerste uur zullen zich misschien het wedervaren met treurige afloop van Filomeentje herinneren. Om jullie geheugen wat op te frissen, maar ook om niemand in het ongewisse te laten omtrent de laatste levensdagen van dat gezelschapsdiertje, citeer ik hieronder even wat ik daar toen, in Huisgenootje, over geschreven heb:

Onlangs dook er in mijn woonvertrekken plots een vlieg op. Jawel, een ordinaire huisvlieg. Aanvankelijk voelde ik me enkel vereerd dat het taaie insect mijn leefruimte uitgekozen had om te overwinteren, maar allengs raakte ik danig door het beestje gecharmeerd en maakte vertedering zich van me meester. Hoewel ik niet in staat was het geslacht van mijn gevleugelde huisgenootje te achterhalen, bedacht ik haar, of hem, met een welluidende naam: Filomeentje. Ons Filomeentje danste welgemoed door de kamers en streek af en toe neer bij de pantagrueleske maaltijd — een schoteltje met honing en aardbeienjam — die ik speciaal voor haar op de keukentafel neergepoot had. Nee, het ontbrak haar aan niets. Ik speelde zelfs met de gedachte om een leibandje voor haar te kopen, om haar mee uit wandelen te nemen, maar het heeft helaas niet mogen zijn.  Vanmorgen lag Filomeentje dood op de vensterbank. Waarschijnlijk heeft ze zich naar een hartinfarct toegevreten.

Hoewel ik dit jaar vooralsnog weinig last van vliegen heb, schafte ik me in de supermarkt toch een Vaponastrip aan. Dat dacht ik tenminste, want toen ik de verpakking openmaakte, bleek die niet het verwachte gele object te bevatten, maar de moderne versie van de ouderwetse vliegenvanger. Vroeger diende men zo’n bruingeel, uitermate kleverig lint uit een kokertje te trekken. Het ophangen daarvan eindigde meestal in een ontzettende kliederboel. Na een paar weken zag het ding zwart van de vliegenlijkjes en bood het allerminst een appetijtelijke aanblik. Afgrijselijk! In de nieuwste uitvoering is dat een strook met lijm bestreken karton en dat had ik dus gekocht. Als ik het niet gebruikte, kon ik net zo goed geld in de vuilnisbak gooien, dus heb ik het opgehangen … en gisteren heeft zich daar een vlieg op neergezet.

In doodsnood begon dat beestje te zoemen en uren later deed het dat nog steeds. Het was niet om aan te horen. Ik kreeg er wat van en vroeg me af hoe ik zou ik reageren als ik ergens in vastgelijmde toestand van honger en dorst dreigde om te komen. Wat zijn wij, mensen, bijwijlen toch wreedaardige schepsels.

Ik heb die vliegenvanger naar beneden gehaald en mee naar buiten genomen. Ik heb voorzichtig de vlieg losgemaakt en de vrijheid gegeven … en ik heb dat marteltuig gedumpt. Zo!

Weet je wat het is? Mijn inlevingsvermogen is te groot. Mijn moeder heeft voorspeld dat ik daar veel last zou van ondervinden.

Ongenood gastje

Ik mag graag op lyrische wijze lof zingen van de Provence en de Roussillon: plekken waar wonden kunnen helen en de natuur een verzachtende omstandigheid is.
“De hitte hangt log en broeierig in de avond en de cicaden concerteren eindeloos”, schrijf ik dan bijvoorbeeld in mijn dagboek.
Concerteren!? Morgen brengen! Ik ken geen enkel dier of insect dat zo’n kwellend geratel produceert en in staat is om een uit ijzig gletsjerwater opgerezen asceet in een hyperkinetische neuroot te veranderen.

In een zalig vroeger, toen Apple en Blueberry nog vruchten waren, was de scheldmuziek van krekels ook een onlosmakelijk onderdeel van onze zomeravonden. Ondertussen is het echter al een aantal jaren geleden dat ik nog hun gesidder heb waargenomen. Waar zijn die ettertjes? Ik vreesde al dat we hun bestaan onmogelijk gemaakt hadden, maar verleden week is er plots een exemplaar in mijn woonkamer opgedoken. Ik zag hem weliswaar niet, maar ik hoorde hem des te meer. Iedere avond ontstak hij in dat hoogst irritante gesjirp en dan bleef hij me uren de kop gek zeuren. Aangezien hij zich in de schouw boven de haard ophield en die stookplaats als een soort klankkast fungeerde … Ik kreeg het er behoorlijk van op mijn teringtietjes.

Onlangs ontving ik bezoek. Het was een koude en mistige avond, dus besloot ik een fikkie te stoken. We schurkten ons in vleesetende fauteuils bij een ingetogen gloeiend … eh … een vrolijk vlammend haardvuur, dat ik met voorbedachten rade en op enigszins sadistische wijze nog aanwakkerde, tot men er een os op kon braden. Daar had die krekel niet van terug, dacht ik met enig leedvermaak. Hij liet inderdaad niets meer van zich horen. Een dag, twee dagen, drie dagen …

Gisteravond iets na zevenen herrees hij echter als een feniks. Sjirp sjirp. Sjirp sjirp. Dat sarrende geluidje dringt door merg en been. Het zal nog eens zo gaan dat hij me tot waanzin drijft en dan zullen mijn poezen allicht ook al zo knetter als knijpkatten zijn.

Hoe lang leeft een krekel eigenlijk? Toch geen jaren, mag ik hopen.

Allemaal beestjes

Op een weblog brak iemand een lans voor het verorberen van knapperige insecten, malse wormen en ander wriemelend gespuis. Hoewel de auteur zijn betoog met een fraaie, ja zelfs enigszins appetijtelijke menukaart verluchtte, voelde ik me niet echt aangesproken en nog minder geroepen om bijvoorbeeld vanmiddag kakkerlakken in de room of sprinkhanen op Provençaalse wijze te nuttigen.

Desalniettemin ben ik door dat schrijfsel wat op internet gaan grasduinen, want het onderwerp boeit me wel. Daar las ik dat jij en ik tijdens ons leven onbewust een niet gering aantal insecten, waaronder spinnen, tot ons nemen, omdat die tijdens de nachtrust onze mondholte binnendringen en wij ze vervolgens inslikken. Het weze mij toegestaan om dat nogal weerzinwekkend te vinden en ik moet er vooral niet aan denken als ik de sponde opzoek, want dan zou het weleens heel lang kunnen duren voor de barmhartige slaap zich over me ontfermt.

De paar insecten die ooit tijdens het fietsen in mijn mond terechtkwamen, heb ik altijd kunnen uitspuwen, maar toen ik enkele zomers geleden door Griekenland toerde, floepte er plots een bij of een wesp mijn auto binnen en die vloog me regelrecht naar de keel. Letterlijk dan. Helemaal achterin kreeg ik een steek op mijn tong, wat niet alleen bijzonder pijnlijk was, maar me tevens binnen de kortste keren in het ziekenhuis bracht, omdat ik vanwege de zwelling nauwelijks adem kreeg en dreigde te stikken.

Het blijft een anekdote die ik graag ontkurk en ik scoor er ook telkens mee. Toch werd ik onlangs door een meisje overtroefd, want die kwam met een nog sterker verhaal op de proppen. Op zekere dag, toen zij zich met een hups rokje omgord had en dat gewaadje over een fietszadel drapeerde om het niet te kreuken, merkte zij niet dat ze aldus de wesp opschrikte, die zich op datzelfde zadel in de zon koesterde. Die wesp raakte danig in paniek, trok van de weeromstuit een steekwapen …

… en nu mogen jullie drie keer raden waar die angel terechtkwam.

Kakografie

Een kladschrijver, wiens naam ik hier niet zal noemen, heeft uit zijn midlifecrisis een soort colportageroman gepuurd en ik geniet de twijfelachtige eer om dat meesterwerk te mogen corrigeren. Hoewel het gewrocht naar de lamp riekt, kreunt het van onjuistheden en enormiteiten, om niet te reppen van de kreupele taal. Het verhaal is bovendien allesbehalve beroezend en de vaart ervan is zeker niet die van een rollercoaster. Ik kan me vergissen, maar volgens mij ligt er voor dat boek geen rooskleurige toekomst als bestsellende pageturner in het verschiet. Het is keukenmeidenlectuur en zoals men weet, zijn keukenmeiden tegenwoordig een uitstervend ras.

Ik resumeer even de laatste alinea: de protagonist is na een aantal onverkwikkelijke gebeurtenissen in het zuiden van Frankrijk neergestreken, alwaar hij in een American rocker ─ wat niet meer is dan een veredelde schommelstoel ─ op een terras zit, een pijp opsteekt en … luistert naar het troostend gesjirp der cicaden.

Het troostend gesjirp der cicaden? Een gek gelooft het, maar een idioot schrijft het op! Velen van jullie zullen ongetwijfeld al in het zuiden vertoefd hebben. Kunnen jullie me misschien vertellen wat er troostend kan zijn aan het baldadig gekrakeel van die ettertjes, dat onophoudelijk uit de garrigue opstijgt? In het begin kan men dat nog accepteren, omdat het nieuw is, maar na een paar dagen begint dat toch flink op je teringtietjes te werken. Ik krijg er in alle geval iedere keer het spetterend van. En wie houdt zich tegenwoordig nog met een pijp onledig?

Zal ik het slot van dat boek veranderen? Die door het leven getergde man mag van mij gerust op een schommelstoel plaatsnemen, maar dan laat ik hem aan een stevige joint lurken en verlekkerd door een pornoblad bladeren, begeleid door het kwellend geratel der cicaden. Zien jullie de rode draad? Getergd door het leven, gekweld door cicaden … het houdt nooit op. Zou ik durven?

Massamoordenaar

Toen ik het terras betrad, stond ik oog in oog met een huisjesslak. Nu ja, oog in oog … Ik zou voorstellen dat jullie deze uitdrukking met een korrel zout nemen, maar aangezien ik een dierenvriend ben en niet op alle slakken zout leg … Ja, ze zijn weer gratis vanmorgen: de woordspelingen.

─”Dag slak!” zei ik, want ik heb een keurige opvoeding genoten en kan, net als Franciscus van Assisi, met de dieren praten. Ik blijf het jammer vinden dat zo’n gesprek zich steevast tot een monoloog beperkt, of enkel een geluid tot gevolg heeft waar ik geen touw kan aan vastknopen. Dat was ook nu het geval. De slak negeerde me straal en ging onverstoorbaar door met het demonstreren van wat wij, kostgangers van de aardkloot, een slakkengang noemen. In de paar minuten dat ik haar en hem ─ slakken zouden tweeslachtig zijn ─ gadesloeg, waren zij en hij ongeveer een centimeter opgeschoten.

Ik liet het weekdier rustig zijn slakkengang gaan en gaf me over aan allerhande huishoudelijke activiteiten, tot ik een motor hoorde indutten, gevolgd door het dichtklappen van een portier en de montere kreet ─ joehoe! ─ van een vriendin, die op weg naar de supermarkt altijd even bij me aanwipt met de vraag of ik wat nodig heb. Ik begaf me naar het terras om haar te begroeten en arriveerde daar net op tijd om het sinistere gekraak te horen waarmee de slak onder haar schoenzool overleed.
─”Bah, wat vies!” grimaste ze terwijl ze eerst het vermorzelde slachtoffertje en daarna de onderkant van haar schoen in ogenschouw nam.
─”Trap het dan niet dood!” nijdaste ik. “Dat beestje zit hier al uren en iedereen liet het ongemoeid, tot jij arriveerde en met je turftrappers …”
─”Zeg eens even: ben je vanmorgen aan de wandel geweest?” veranderde ze snel van onderwerp.
─”Natuurlijk.”
─”Heb je er een idee van hoeveel levende wezentjes er bij iedere stap onder jouw overzetboten gesneuveld zijn?” had ze me mooi tuk.

Er zit niets anders op: ik zal me tot het jaïnisme moeten bekeren. De aanhangers van deze religie vegen namelijk het pad waarop ze lopen van tevoren schoon, om de mogelijkheden dat ze een dier doodtrappen tot een minimum te beperken.

Trouwens … schoenen van maatje eenenveertig kan men toch bezwaarlijk overzetboten noemen, meen ik.

Samenscholing

Tijdens de voorbije weken trof ik iedere dag een of meerdere lieveheersbeestjes in mijn woning aan, die ik telkens met de vriendelijke hand van een dierenvriend verwijderde en behoedzaam in de tuin neerpootte. Je hoort me niet beweren dat het dikke mik is tussen deze jongen en de insecten die me in groten getale omringen, maar net als bijna iedereen durf ik weleens door de bekoorlijkheden van zo’n vertedering opwekkend kevertje gekluisterd te raken en het lieve woordjes toe te fluisteren. In deze contreien noemen we ze trouwens hemelbeestjes en luttele kilometers verderop, in het onovertroffen Brugge, luisteren ze naar de naam pimpampoentjes. Bij overlevering zouden ze voorboden zijn van welvarendheid en groot geluk.

Vanmorgen knapte het lint van een rolluik, dus diende ik ─ nadat ik venijn gesproeid had als een opgefokte cobra ─ de kast boven het venster in kwestie open te maken om het euvel te verhelpen. Wie beschrijft mijn verrukkelijke verwondering toen ik daarbinnen een hele tros van die talismannetjes zag hangen. Ik heb ze niet geteld, want ik heb wel wat beters te doen, maar het waren er honderden of misschien zelfs duizenden. Nu is het zo dat deze diertjes in België sinds 1980 van wettelijke bescherming genieten. Men mag ze niet doden, bejagen of vangen. Het beschadigen van hun woon- of schuilplaatsen is strafbaar. Bovendien is het verboden om ze met opzet te verstoren en om ze levend of dood te vervoeren, te verhandelen of af te staan.

Ik heb dus opnieuw en nog maar eens de Belgische wetten aan mijn laars gelapt en ik kan niet ontkennen dat ik daar telkens danig in genotter. Het kluwen hemelbeestjes is per plastic roomijsdoos naar de tuin verhuisd, waar ik ze in een ruige schoot van gras heb ondergebracht.

Aangezien ze met zovelen waren, kan het haast niet anders of het leven zal me eerlang ongetwijfeld met een voorsmaak van het paradijs confronteren. Het spreekt vanzelf dat ik door dit vooruitzicht danig in mijn knollentuin ben. Moge glorie, lauweren, gewillige deernen en gratis drank overal waar ik kom mijn deel zijn.

De onverbiddelijke zoemer

Toen ik de terrasdeur openschoof, buitelden mijn huisdieren vrolijk de tuin in en het insect, dat op de ruit zat te slapen, tuimelde op de vloer, schrok wakker, steeg op en fladderde met frivole zwierigheid door mijn woonkamer.
“Merde!” Ik opende de jacht en imiteerde het met een vrank smoel bewapende meisje uit de reclamespot van Belgacom: “’t Is hier geen ballet, hè!”

Ik had het schepseltje natuurlijk een ros kunnen geven met een mepper, maar zo’n moordwapen heb ik niet in huis en bovendien strookt het niet met mijn diervriendelijke ingesteldheid.

In plaats daarvan liet ik het achter een meubel wegduiken en daar zit het nu nog steeds hogelijk irritante, want zoemende geluidjes te maken. Ik word er warempel zo nerveus van als een kalkoen op kerstavond. Het zal toch niet waar zijn dat ik een kast moet leegmaken, om die te kunnen verplaatsen en zodoende het scharminkeltje uit zijn benarde positie te bevrijden, waarna hier eindelijk de beate rust van een zondagmorgen zal heersen.

Een kwaad voorteken?

Ik heb stellig de indruk dat ik aan het syndroom van Bart De Wever lijd, want ik voel me ook geneigd om almaar Latijnse uitdrukkingen te bezigen. Quidquid latine dictum sit, altum videtur. Wat men ook in het Latijn zegt, klinkt diepzinnig. Gisteren gebruikte ik ‘Festina lente’ als titel van mijn schrijfsel, terwijl ik met ‘Haast u langzaam’ precies hetzelfde effect kon sorteren. Voor dit stukje toverde ik daarnet ‘Absit omen’ uit mijn hoed, hetgeen ‘moge dit geen geen voorteken zijn van iets akeligs’ betekent, maar zoals jullie kunnen zien, heb ik dat inmiddels door een Nederlandstalige variant vervangen. Doch dit terzijde …

Er zijn slechts heel weinig televisieprogramma’s die ik in wakende toestand kan uitzitten. Meestal begin ik al na luttele minuten te doezelen, waarna ik nog een paar keer uit die dommel opschrik en de ogen opensper, maar dan duurt het nooit lang meer voor de slaap zich over me ontfermt.

Wat mij wel kan boeien, zijn rampenfilms. De oorzaak van die merkwaardige voorkeur zal ongetwijfeld een duister trekje van mijn karakter zijn, maar het zou me te ver voeren om daar nu op in te gaan. Alle calamiteiten trekken mijn onverdeelde belangstelling: vulkaanuitbarstingen, aardbevingen, lawines, windhozen, tsunami’s, overstromingen, meteorietenregens, neerploffende vliegtuigen, ja zelfs haarverlies en hem niet meer omhoog krijgen.

Gisteren vergastte een zender ons op de film Supernova van John Harrison. Ik had dus wat te kijken. Op aarde gebeurden er allemaal vreemde dingen: grote kudden walvissen strandden op stranden; trekvogels raakten het noorden kwijt en op een dwaalspoor; allerhande wilde hoefdieren maakten stampede en vertrappelden hele dorpen … Wat was er in vredesnaam aan de hand?

Wel, de zon had besloten er de brui aan te geven en in haar ondergang een groot gedeelte van het heelal, inclusief de aarde, mee te sleuren. Ter voorbereiding van die apocalyptische finale gaf de koperen ploert alvast wat explosieve uitbarstingen ten beste en kotste allerhande meedogenloze toestanden de ruimte in die ─ hoe kon het anders? ─ regelrecht naar onze bol suisden en daar dood en vernieling zaaiden. Toen er al ettelijke steden verwoest waren en miljoenen mensen niet meer leefden, ontdekte de wetenschapper die het einde van wereld zag aankomen opeens dat hij een fout gemaakt had en dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen. Ja zeg, maak het een beetje! Is het nu werkelijk nodig dat men aan dergelijke nonsens tijd, geld en energie verspilt?

Het was een regelrechte kutfilm, die bovendien drie uur duurde. Hoewel ik vreesde dat ik er eng zou van dromen, was dat niet het geval. De nachtmerrie begon pas toen ik vanmorgen mijn terras betrad en ontdekte dat daar tijdens de nacht een invasie van oorwurmen heeft plaatsgegrepen. Ze zijn met honderden, wellicht zelfs duizenden. Ik heb ze niet geteld, maar ze zitten overal en ze roepen twee vragen bij me op:

  1. Zou dat een kwaad voorteken kunnen zijn, naar analogie van het vreemde gedrag dat de dieren gisteren in die film vertoonden?
  2. Hoe raak ik die griezels kwijt?

Ik wacht de loop der gebeurtenissen af. Cedo nulli. Ik wijk voor niemand.