Tag: dieren

Heb ik een tweede kop gekregen of zo?

Al fietsend kwam ik opnieuw en nog maar eens op een plek terecht waar alleen maar verte te zien was, hetgeen in het pretpark Vlaanderen nochtans geen sinecure is. Nu ja, ik overdrijf eigenlijk een beetje, want er bevonden zich wel degelijk twee woningen op mijn weg.

Bij het eerste huis hoorde een lapje grond, waarop zich een zwarte en uierloze geit ophield, zodat men geredelijk mocht veronderstellen dat het een bok betrof. Toen hij me in de smiezen kreeg, stormde hij op voortvarende en luidruchtige wijze naar me toe, maar werd in zijn vaart gestuit door een afsluiting. Christene zielen! Dat was geen blaten of mekkeren meer wat hij deed, maar ronduit krijsen alsof hij in een mes hing.

Het tweede optrekje, zo’n vijftig meter verderop, bezat een beveiligingsinstallatie van het type Rottweiler. Het beest kon mijn bloed wel drinken, maar aangezien een hekken verhinderde dat hij daartoe overging, zette hij het op een blaffen dat horen en zien verging.

Even later streek ik neer op een bank, om een appeltje te verorberen en een cola tot me te nemen. Talloze fietsers reden me voorbij en opeens viel het me op dat geen van hen enig protest bij de geit of de hond losweekte. Geen geblaf, geen gekrijs. Dat bevreemdde me dermate dat ik, eenmaal gelaafd en gespijsd, op de fiets klom en rechtsomkeer maakte, teneinde beide dieren nog een keer met mijn persoontje te confronteren. Heremijntijd! De hond trakteerde me op een blaffende woede-uitbarsting en de geit op gillende kwaadheid.

Nu vraag ik me natuurlijk af hoe dat zo komt. Waarom maak ik de duivel in die beesten wakker en anderen niet? Straal ik iets vijandigs uit? Heb ik een opjuttende geur? Zou ik soms een zombie zijn?

De terreurbestrijdster

Het pad was gereserveerd voor fietsers en voetgangers. Ik fietste. Zij voetgangde … eh … wandelde aan de linkerkant van de weg en hield een hond aan de lijn: een Mechelse herder van het mannelijke geslacht. Ik haalde haar in. Op het moment dat ik haar passeerde, sprong dat beest grommend en met blikkerende tanden naar me toe. Ik kon hem net ontwijken, maar voelde toch zijn muil tegen mijn broekspijp schuren. Uit veiligheidsoverwegingen reed ik nog een tiental meter verder en hield toen halt.
─ “U moet die hond korter aangelijnd houden”, zei ik.
─ “’t Is gie die moe bell’n oj me verbiestikt”, antwoordde ze hautain. (Jij bent het die moet bellen als je me inhaalt).
─ “Ik moet helemaal niks”, schuddekopte ik.
─ “Het staat in de wet”, verkondigde ze.
─ “Dan is dat toch zeker een wet die u zelf bedacht heeft”, veronderstelde ik.
─ “Ik ken de wet,” beweerde ze, “want ik ben bij de politie.”
─ “Is dat zo?” was ik niet bepaald onder de indruk. “Dan weet u vast ook dat uw hond geen mensen mag aanvallen.”
─ “Ik ben hem aan het opleiden om terroristen te bestrijden”, fantaseerde ze er lustig op los. “Dat gaat altijd met enige agressiviteit gepaard.”
─ “U bent alleszins van uw eerste leugen niet gebarsten en voor uw tweede niet opgehangen”, snoof ik.
─ “Dat is smaad aan de politie!” riep ze. “Je zult volgende week wel een brief krijgen om op het bureau te verschijnen.”
─ “Zal ik u dan maar mijn naam en adres geven?” vroeg ik.
─ “Ik weet wel wie je bent”, gaf ze blijk van helderziendheid, want ik was dertig kilometer van huis.

Het moest niet nog gekker worden. Ik besloot geen woorden meer aan dat compleet geschuffelde mens te verspillen en fietste verder, maar ik was nauwelijks vijftig meter bij haar vandaan, of ik hoorde luid geschreeuw. De hond had een andere fietser aangevallen en dit keer had hij wel toegehapt: een vrouw van een jaar of vijftig lag op pad en bloedde hevig uit een gapende beenwonde. Ik heb de hulpdiensten gebeld: een ambulance en … de echte politie. 

Uitgelaten en uitgelaten

In deze mooie lentedagen verschijnen runderen van beiderlei kunne en alles daartussenin druppelsgewijs in de weiden, al kun je zulke massief geschapen dieren bezwaarlijk met druppels vergelijken. Als ik een vrachtwagen zijn lading groot vee aan de natuur zie toevertrouwen, mag ik graag halt houden om die gebeurtenis gade te slaan, want ik vind het een hartverheffend tafereel als koeien huppelend van plezier hun montere kontjes … nu ja, hun barokke achterkastelen in de lucht gooien.

Sommige zien er gelikt en proper uit, alsof ze net onder een douche vandaan komen. Bij andere daarentegen is de achtersteven bedekt met een korstige laag substantie, waarvan ik geredelijk veronderstel dat het modder is, al ben ik er vrijwel zeker van dat die veronderstelling niet met de waarheid strookt. Appetijtelijk is anders.

smeerstier

Maar goed, dan mag je als koe, stier of os na de lange wintermaanden eindelijk uit die donkere, bedompte stal en dan denk je dat je alles hebt gehad, maar dan krijg je dit nog:

modderbad

Een exotisch drama

Op 20 november maakte ik hier ─ lees: In Vlaamse velden … 12 ─ melding en publiceerde ik een afbeelding van de verrassende ontmoeting die mij in de buurt van Brugge te beurt viel, namelijk de confrontatie met een uit zijn habitat losgerukte olifant (zie inzet).

olifantenleed

Onlangs kwam ik opnieuw op die plek en tot mijn grote ontsteltenis ─ nu ja, laten we wel wezen: zo groot was die nu ook weer niet ─ lag de olifant in kwestie daar op apegapen, indien hij al niet de geest gegeven had. Ik dacht eerst dat een Amerikaanse tandarts, die voor zijn plezier leeuwen vermoordt, zich nu ook met olifanten onledig hield. Vervolgens maakte ik aanstalten om stropers te beschuldigen, maar aangezien het dier nog over zijn slagtanden beschikte, weliswaar in afgebroken toestand, waren ook zij boven verdenking verheven. Vandalen misschien?

Ik ging op onderzoek uit en vernam dat een venijnige wind de zevenhonderd kilogram wegende mastodont omvergeblazen had, hetgeen me danig teleurstelde, want van een olifant verwacht men geredelijk dat die tegen een (wind)stootje kan. Niet dus. Naar verluidt zijn de eigenaars wel van plan om het beest te laten herrijzen.     

Des winters als het regent

Er bestaat een wijdverbreide opvatting dat een paard een nobel dier is, dat daarom aanspraak mag maken op het bezit van een hoofd en vier benen, in plaats van een kop en vier poten. Hoewel ik me als een vriend van paarden beschouw en zelfs de kunst versta om ze met enige behendigheid te berijden, blijf ik de mening toegedaan dat ze met een kop en poten toegerust zijn, net als alle andere dieren. Enkel mensen hebben hoofden en in de meeste gevallen ook benen.
  
Bestaat er, zo vroeg ik me onlangs af, een dramatischer tafereel dan de onzegbare droefheid van een paard dat zielsalleen in een weide staat te somberen, de kop enigszins neerwaarts geneigd en een van de achterpoten lichtjes opgetrokken? Neen, dacht ik, er bestaat geen aangrijpender, hartverscheurender of zelfs zieliger schouwspel.

Als ik in mijn geschriften een bedremmeld persoon opvoer, gebruik ik soms de uitdrukking ‘hij/zij stond daar als een paard in de regen’, zonder eigenlijk te weten waar ik die opgevist heb. Het is voorwaar heel goed mogelijk dat ik er zelf de bedenker van ben ─ soms sprankel ik ─ want als je dat zinnetje aan Google voorlegt, verwijst die je steevast naar Uilenvlucht. Ik stond nooit eerder stil bij de draagwijdte van dat beeld, tot vanmorgen. Een uur of wat geleden aanschouwde ik een paard dat in de regen stond. Het was te treurig voor woorden en het greep me dan ook in het gemoed. Ik zie me dus genoodzaakt om de tweede alinea van dit stukje te herschrijven.

Bestaat er, zo vroeg ik me onlangs af, een dramatischer tafereel dan de onzegbare droefheid van een paard dat zielsalleen in een weide staat te somberen, de kop enigszins neerwaarts geneigd en een van de achterpoten lichtjes opgetrokken? Ja, er bestaat wel degelijk een aangrijpender, hartverscheurender en zelfs zieliger schouwspel: een paard in de regen.

paarden

De dag van de loslopende dieren

Op het jaagpad langs het kanaal, in de buurt van Stalhillebrug, stormden plots drie koeien op me af, waardoor ik van de fiets moest om me achter een boom in de berm te verschansen. Ze waren blijkbaar ontsnapt en leken vast van plan om ten volle van de verworven vrijheid te genieten. Ze draafden me huppelend voorbij, met vrolijk heen en weer klotsende uiers en zwiepende staarten. Ik meende zelfs een triomfantelijke glimlach op hun muil te ontwaren, maar dat heb ik me vast ingebeeld, want deze uiting van vreugde is naar verluidt voorbehouden aan La Vache Qui Rit.

Tien kilometer later, in de bossen van het Vloethemveld, galoppeerde er plots een paard naar me toe: een schuimbekkende en ongezadelde schimmel, waarin ik het ros van Sinterklaas meende te herkennen, maar ook dat zal wellicht inbeelding van me geweest zijn, want volgens de kalender is zowel de goedheilig man als zijn vervoermiddel al naar Spanje teruggekeerd. Omdat zo’n op hol geslagen dier zich niet aan verkeersregels pleegt te houden diende ik me opnieuw achter een boom op te stellen.

Nog eens drie kilometer later stond er plots een loebas van een hond voor me in het midden van de weg. Ik kon bezwaarlijk van hem verwachten dat hij een vin zou verroeren, aangezien hij niet over zo’n orgaan beschikte, maar hij leek me ook niet van plan om een poot uit te steken, dus stapte ik ten derde male van mijn fiets, om hem uiterst behoedzaam te passeren. Hij zette weliswaar een smoel op alsof hij iets smerigs rook, maar hij liet me gelukkig ongemoeid.

Zou het vandaag de dag van de loslopende dieren zijn?

Daarna zag ik ook nog een sportieve fietser ─ nu ja, sportief? ─ die zich als loslopend wild, meer bepaald als een gefrustreerd konijn, gedroeg. Hij slingerde een autobestuurster op jaren, die zich nochtans aan geen enkele overtreding schuldig maakte, allerlei verwijten naar het hoofd omdat ze Zijne Doorluchtigheid enigszins hinderde. Waarschijnlijk wilde hij zich laten gelden omdat hij zich door het leven tekortgedaan voelde en slechts over een heel klein lulletje beschikte. De loeistrakke uitmonstering die hij voor het uitoefenen van zijn hobby meende te moeten dragen, verried immers wat hij in huis had en bij hem was dat alleszins niet veel zaaks.

De griet en de griezel

In al de jaren dat ik op deze aardkloot ronddobber, heb ik heel veel honden mogen aanschouwen, maar het exemplaar dat vanmorgen mijn pad kruiste, had het absoluut niet met zichzelf getroffen: het was zonder enige concurrentie het lelijkste mormel dat ik ooit heb waargenomen. God van de hoge hemel, wat was dat een ontzettende krates! Je kunt het je eigen haast niet indenken en dat gedrocht tartte zelfs elke beschrijving.

Men beweert soms dat een huisdier op zijn baas lijkt, of vice versa, maar dat was hier geenszins het geval, want het meisje dat deze aanfluiting van een viervoeter aan de lijn hield, zag er lang niet slecht uit. Wat zeg ik?! Ze was door een genie bedacht, met een schaartje geknipt en een plezier om naar te kijken.

Haar hond … of wat daarvoor doorging … besnuffelde geruime tijd een boomstam en het meisje raakte haar geduld kwijt.
“Allez vooruit, Beau!” zei ze en ze snokte aan de lijn. “Schiet eens een beetje op!”

Beau!? Die griezel was versierd met de naam Beau. Als wensdenken kon dat tellen. Tja, zoals Shakespeare al schreef: What’s in a name?