Tag: bijgeloof

Ik ben een rat

De Chinezen zijn op feestelijke en vooral luidruchtige wijze aan het jaar van het paard begonnen. Volgens hun dierenriem ben ik helaas geen edel ros, maar een ordinaire rat. Laat dat nu net een van de weinige dieren zijn die ik niet zo goed trek, ja, dat me zelfs enige afschuw inboezemt. In mijn gewone doen ben ik een steenbok en dat is weliswaar ook voor verbetering vatbaar, maar ik kan ermee leven. Ratten daarentegen … Nog een geluk dat ik geen Chinees ben.

Op de website van de nieuwsredactie van de VRT kon je voor de aardigheid een beknopt horoscoopje van je Chinese teken opvragen en raadplegen. Dat heb ik natuurlijk even gedaan, want voor een geintje ben ik altijd te vinden. Dit was het resultaat.

horoscoop

Ben ik expressief? Zeer zeker.
Ben ik charmant? Dat beweert men toch.
Ben ik koppig? Gewis?
Ben ik opportunistisch? Ik vrees van wel.
Ben ik goed georganiseerd? Absoluut.
Heb ik de neiging om perfectionistisch te zijn? Helaas wel.
Heb ik een neus voor zaken? Ik denk het niet.
Ben ik zeer sociaal? In geen geval.
Hou ik van reizen? Zonder enige twijfel.

Dat is dus 7 op 9. Toegegeven: het komt aardiger in de buurt dan ik verwachtte. Misschien moet ik mijn mening herzien: ratten vallen eigenlijk nog behoorlijk mee in de kook.

Is er leven na de dood?

Ik begaf me vanmorgen naar het kerkhof, om er mijn ouders en mijn zusje te groeten en me ervan te vergewissen dat hun laatste rustplaats er netjes uitziet, want wilde konijnen durven er nogal eens onbeheerste graafwerken uit te voeren. Tijdens de winter, en vooral als nevel of mist de omgeving verwaast, ziet zo’n dorp van de eeuwige vakantie er bepaald somber uit. Mistroostig lijkt me een beter woord. Eigenlijk zou men het neerpoten van een zerk door het planten van een boom moeten vervangen, zodat er een bos ontstaat in plaats van een verzameling stenen. Wie dat in zijn verkiezingsprogramma opneemt, mag in mei alvast op mijn stem rekenen. Niet dringen alsjeblieft!

spookmobieltjeTerwijl ik wat onkruid uit de grond rukte, doorboorde plots telefoongerinkel de religieuze stilte. Vreemd was dat. Aan zoiets verwacht men zich daar immers niet. Ik richtte me op en keek om me heen, maar ik kon in de hele omtrek noch een huis, noch een levend wezen bespeuren. Gelukkig ook geen dood wezen, want dat zou helemaal van de gekke geweest zijn. Het opdringerige geluid hield aan, tot ik plots een declamatorisch galmende mannenstem ‘hallo’ hoorde roepen. Tijdens het daaropvolgende gesprek, waar ik wegens het gewauwel overigens geen woord van begreep, probeerde ik de persoon in kwestie te vinden, want die kon zich geredelijk achter struikgewas of een grafsteen schuilhouden, maar ik ben daar niet in geslaagd. Het kerkhof leek … eh … uitgestorven, om even een toepasselijke woordspeling te gebruiken.    
     
Die mobieltjes zijn een geweldige uitvinding, maar ze kunnen iemand danig parten spelen. Als die iemand dan ook nog een bijgelovig mens is, die in spoken en geesten gelooft … Gelukkig behoor ik niet tot die categorie. Of hooguit een heel klein beetje.

Het laatste loodje

Reinhold, die zoals ik eerder schreef al heel lang een wit voetje bij me heeft en een van de weinige mensen is die ik als vriend beschouw, had gisteravond een paar slokken te veel opgenomen, zodat ik het raadzaam vond om hem in de logeerkamer onder te brengen. De vrouw die eertijds zijn thuiskomst verbeidde, heeft hem in de steek gelaten, dus kan hij gerust eens een nachtje uithuizig blijven.
“Gaat het, of zal ik een langzame wals opzetten?” grijnsde ik toen hij met improviserende tred naar zijn slaapplaats wankelde.
Het ging.

vrijdag-13Vanmorgen zaten we dus samen te ontbijten en ik vroeg hem of hij me, samen met mijn rolstoel, naar de supermarkt wilde brengen. Al enkele weken vertrouw ik het boodschappen doen noodgedwongen aan anderen toe. Hoewel dat mensen van goede wil zijn, blijven ze me met verkeerde artikelen en foutieve merken opzadelen.
“Zou je dat wel doen?” fronste Reinhold, die meteen een noodlottige afloop voorzag. “In je gewone doen pleeg je al onheil te stichten. Als je je dan ook nog eens per rolstoel verplaatst … Bovendien is het vandaag vrijdag de dertiende.”

Ik besloot desalniettemin het lot te tarten en ik bracht het er goed af. We zijn zonder ongelukken thuisgekomen, maar tijdens het uitladen liet Reinhold een karton met dertig eieren uit zijn handen glippen. Slechts vijf van die ‘gatnoten’ hebben het hachelijke avontuur overleefd. De rest is omelet en daar zijn de kauwen kennelijk heel blij mee.

De ezel en dezelfde steen

Toen ik gisteren naar het dorp wandelde, streek er plots een lieveheersbeestje neer op de revers van mijn jas. Niet veel later vond ik een muntstukje van tien cent. Zoals ik gisteren al meldde, zag ik ook nog een paasei aan diggelen vallen en toen ik bij de krantenboer mijn beurt afwachtte, kreeg ik plots erge jeuk in de palm van mijn rechterhand.

Lieveheersbeestjes, een gevonden geldstuk, scherven die niet van aan spiegel afkomstig zijn, een kriebelende handpalm … het zouden allemaal voorboden van nakend geluk zijn. Niet dat ik bijgelovig ben, maar toch …
─”Vanavond kun je met EuroMillions honderd miljoen euro winnen”, zei de krantenboerin tegen een klant, maar ik hoorde het ook.

Vanwege de gunstige voortekenen die mij kort daarvoor ten deel gevallen waren en in weerwil van het goede voornemen dat ik hier anderhalf jaar geleden met veel bombarie verkondigde ─ lees hiervoor Ze hebben ongetwijfeld vals gespeeld ─ kocht ik een biljet met tien cijfercombinaties en een jokergetal. Dat kostte me de niet onaardige som van € 21,5, maar dat is natuurlijk een peulenschil voor iemand die op het punt staat om zijn bankrekening met ettelijke miljoenen te spekken.

Ik heb dus niets gewonnen. Nul, prot, nogabal!

Ik ben vandaag alleen met een afstandsbediening te benaderen.

ezel

Fury of Flipper

Ik schrijf zelden over Joaquín. Hij is nochtans de persoon die te mijnent bijna letterlijk kind aan huis is. Drie jaar geleden verscheen hij hier voor het eerst. Samen met zijn moeder, die in een van mijn dorpsgenoten de liefde van haar leven ontdekt had, verliet hij een zonovergoten eiland dat zich boven de Caraïbische zeespiegel verheft en wisselde het in voor ons tochtgat aan de Noordzee. Aangezien ze beiden enkel de Spaanse taal machtig waren, riepen ze mijn hulp in om zich het Nederlands eigen te maken. Zijn moeder en ik zijn in het nette vrienden gebleven en hem beschouw ik zelfs een beetje als een zoon.

Joaquín is inmiddels achttien en verleden week kwam hij, bijna doorbrandend van trots, zijn allereerste verloofde aan me voorstellen. Ze heette C. en ze had een bijzonder aardig opstalletje, maar er was iets vreemds met haar aan de hand. Ze trok smoelen … eh … laten we fatsoenlijk blijven en het als het vertonen van enkele opvallende tics aanduiden. Bovendien leek ze zich soms minutenlang uit de wereld terug te trekken, niets te horen of te zien, en als ze dan terugkeerde, keek ze om zich heen met een blik die volgens mij aan waanzin grensde. Ik voelde me daar onbehaaglijk bij, maar zweeg wijselijk.

demonC. bleek eigenares van een paard te zijn. Het ros stond tijdens de winter op stal en liep ’s zomers in een weide, maar berijden deed ze de viervoeter nooit, want die kunst verstond ze niet. Ik uitte daaromtrent mijn verwondering en toen kwam ze met een wel heel onthutsend verhaal op de proppen. Enkele jaren eerder had een demon zijn intrek bij haar genomen, of eigenlijk eerder in haar. Ze was bezeten geraakt en zag zich genoodzaakt een beroep te doen op een exorcist. Terwijl die haar met bezwerende taal en dito gebaren van de indringer bevrijdde, had ze moeten beloven dat ze voor de rest van haar leven een paard of een dolfijn als huisdier zou houden. 

Daar viel me toch de bek van open. Wat zeg ik? Ik was compleet verbijsterd. Ook Joaquín zette ogen als vleugeldeuren op en keek alsof er zich een geest manifesteerde.

Gisteravond bracht hij me een bezoek. Hij was alleen.
─”Is C. niet meegekomen?” vroeg ik.
─”Daar zijn serieuze kosten aan”, schuddekopte hij. “Met een paard kan ik leven, maar wat moet ik in vredesnaam met een dolfijn aanvangen als ze daar plots haar zinnen op zet?”
─”Eres un chaval despierto”, sprak ik vaderlijk en troostend. “Je bent een gisse jongen. Je moet nooit wat beginnen met iemand die gekker is dan jij bent.”

Ratten zijn ook mensen

“U bent een rat”, afficheerde de website op ongegeneerde wijze nadat ik op hun verzoek mijn geboortedatum had ingetikt.
“Kijk naar je eigen!” riep ik danig verongelijkt naar mijn scherm.
Ik vond het ongehoord dat men me klakkeloos met een dier vergeleek, temeer omdat men dan ook nog een beest uitkoos dat op weinig sympathie kan rekenen en meestal zelfs flink benauwt. Bij nader toezien verwonderde het me enigszins dat men me met het vormelijke u aansprak. Wie iemand verwijten naar het hoofd slingert, voelt zich meestal niet geroepen om zich van de beleefdheidsvorm te bedienen. Ik begreep spoedig dat men me, naar aanleiding van het Chinees nieuwjaar, wilde verrassen met een horoscoopje van het teken dat ik zou meegekregen hebben als ik als Pekineesje het levenslicht had aanschouwd: de rat. Aangezien ik nu als een Steenbok door het leven huppel, lijkt dat knaagdier me niet bepaald een verbetering te zijn.

tekenDe eigenschappen die ze me toedichten of aanwrijven stroken meestal met de werkelijkheid. Expressief, charmant, koppig en opportunistisch … dat klopt aardig. Ik ben vrij goed georganiseerd en hel helaas veel te vaak over naar perfectionisme, waardoor ik voortdurend moet ondervinden dat perfectie niet van deze wereld is. Wat die neus voor zaken betreft, is dat bij mij alleszins een heel klein neusje en wie zoals ik kluizenaarsneigingen vertoont, kan men echter bezwaarlijk een sociaal type noemen, maar reizen is dan weer mijn lust en mijn leven.

Alles wel beschouwd, denk ik dat ik toch maar een Steenbok blijf. Met alle Chinezen! 

Het schort me in de kruin(en)

kruinIk ben geboren en getogen met een dubbele haarkruin. Nu is dat niet echt een buitengewoon uitzonderlijk fenomeen, maar het is toch voldoende zeldzaam om de voedingsbodem te zijn waarop bijgeloof en bakerpraat welig tieren. Ik maak even de balans op.

Mensen met twee kruinen:

    • zijn buitengewoon slim.
      Dat is volkomen waar. Ik ben een wonder van intelligentie (en ook van charme en erotiek, maar dat doet hier niet ter zake).
    • zullen meer dan één vrouw hebben.
      Oei! Dan mag ik wel opschieten, want ik heb nog steeds niemand gevonden die op me rijmt.
    • zijn gelukkig in geldzaken.
      Juist! Ik heb vanmorgen dankzij een kraslotje vijf euro binnengerijfd.
    • maken veel reizen.
      Zo is ’t maar net. Ik globetrot met heilige bezieling en geïnspireerde toewijding.
    • zullen brood eten op twee continenten.
      Fout! Ik heb niet op twee, maar op vijf werelddelen brood gegeten.
    • zijn zeer ondeugend.
      Inderdaad! Ik ben nogal een patéke, hoor!
    • zullen in minstens twee landen leven.
      Akkoord, maar het is niet mijn verdienste dat ik een Vlaamse gaucho ben.
    • hebben vaak een slecht humeur.
      Tja, ik ben vaak in een humeur dat me naar een drankhol drijft, maar of dat nu een slecht humeur is …
    • zijn opvliegend.
      Daar kan geen twijfel over bestaan. Het is verbazingwekkend dat het hier te mijnent nog allemaal in de verf zit.
    • hebben grote kans om de verdrinkingsdood te sterven.
      Dat valt af te wachten, want je kunt veel van me zeggen, maar niet dat ik een verzopen man ben (gezochte woordspeling).

Het enige dat ik met zekerheid weet, is dat de kapper mij niet graag ziet komen. Zijn arbeid, hoe noest die ook is, resulteert steevast in een bespottelijk en chaotisch kapsel dat naar de naam coupe windhoos luistert en mij de titel Bolsjewiek bezorgde.