Het kind van de rekening

Terwijl ik door het Houtland fietste, namen terroristen mijn maag over en ze eisten voedsel. Ik hield derhalve noodgedwongen halt bij een café dat ook wel te eten schafte en zich daarom het predicaat eet- en praatcafé toe-eigende, al vermoed ik dat ook de niet tot praten in staat zijnde medemens er aan zijn trekken zou komen, al weet je dat natuurlijk nooit met rurale haptenten.

Ik raadpleegde de kaart en vernam dat men er tijdens de week een dagschotel aanbood voor amper € 13. Op zaterdag en zondag was er een weekendmenu beschikbaar voor € 25. Aangezien het zondag was, wenkte ik de juffrouw die daar rondliep en beroepsbezigheden verrichtte. Ik informeerde wat dat weekendmenu precies inhield. Dat bleek een gerookte zalmkroket te zijn ─ ze bedoelde wellicht een kroket van gerookte zalm ─ gevolgd door een ribstuk met been ─ in onze contreien gewoonlijk côte à l’os genoemd ─ met een sausje naar keuze, frietjes en koude groentjes. Ik blijf me mateloos ergeren aan die knullige verkleinwoorden waarmee men voedsel appetijtelijk tracht voor te stellen. Tot besluit was er koffie met friandises voorzien, hetgeen een ijdeltuitig woord voor versnaperingen is. Alles samen leek het me wel wat en voor die prijs kon ik het niet laten lopen, dus bestelde ik het weekendmenu en bracht mes en vork in stelling.

Het voorafje, de zalmkroket, was niet vervelend. Vervolgens kreeg ik de hoofdschotel voorgezet en dat gerecht zag eruit als een vreselijk ongeluk in de dierenwereld. Geen mens had me gevraagd in welke bakgradatie ik mijn vlees verwachtte, dus lag de lap vlees op mijn bord te bloeden als een rund. Het verorberen ervan vereiste de tanden van een hyena, want het ding, geflankeerd door een blubbersaus en wat konijnenvoer, bleek zo taai als een lederen portefeuille.

Ik was in een goed humeur en betaalde zonder morren, maar toen ik de rekening controleerde – dat pleeg ik altijd te doen – ontdekte ik dat men me voor dat fameuze weekendmenu niet de op de kaart vermelde € 25 aangerekend had, maar € 30. Ik wenkte de persoon die vermoedelijk de baas van de tent was, of daar toch zeker wat in de melk te brokken had, en vroeg hem om tekst en uitleg.

Ik vernam dat men de prijs van het weekendmenu bij uitzondering tot € 30 € opgetrokken had, vanwege hetgeen men aanbood. Een côte à l’os was niet bepaald een goedkope flard vlees en met € 25 kwam je geeneens uit de kosten.
─”Staat dat ergens vermeld?” vroeg ik nogal kortaangebonden.
─”Je hoeft niet zo’n toon aan te slaan”, mekkerde die gozer. “Als ik me hoffelijk gedraag, verwacht ik van jou hetzelfde.”
─”En als ik iets bestel dat volgens de kaart € 25 kost, verwacht ik dat u me daar € 25 voor aanrekent”, diende ik hem nog barser dan eerst van weerwoord. “Staat die meerprijs ergens vermeld? De menukaart maakt er alleszins geen gewag van.”
─”Het heeft op het stoepbord bij de deur gestaan,” vernam ik, “maar mijn vriendin heeft het per ongeluk gewist.”
─”Daar ben ik dan mooi klaar mee”, foeterde ik. “Men had me op zijn minst die meerprijs moeten mededelen toen ik mijn bestelling plaatste. Nu ruikt het verdacht naar afzetterij.”
─”Er zijn al wel twintig klanten die het weekendmenu gekozen hebben”, overdreef hij. “Jij bent de eerste die erover klaagt.”
─”Vermoedelijk hebben die twintig anderen besteld voor je vriendin aan het wissen geslagen is”, meesmuilde ik. “Soit. Mij heb je hier in alle geval voor het laatst gezien.”

De slogan op de website van het etablissement in kwestie, Drie Koningen, luidt: Waar de klant nog echt koning is. Daar heb ik weinig van gemerkt. Mij zien ze daar niet meer. Er zijn genoeg restaurants waar ik niet bij de bok gezet word.

The Author