De terreurbestrijdster

Het pad was gereserveerd voor fietsers en voetgangers. Ik fietste. Zij voetgangde … eh … wandelde aan de linkerkant van de weg en hield een hond aan de lijn: een Mechelse herder van het mannelijke geslacht. Ik haalde haar in. Op het moment dat ik haar passeerde, sprong dat beest grommend en met blikkerende tanden naar me toe. Ik kon hem net ontwijken, maar voelde toch zijn muil tegen mijn broekspijp schuren. Uit veiligheidsoverwegingen reed ik nog een tiental meter verder en hield toen halt.
─ “U moet die hond korter aangelijnd houden”, zei ik.
─ “’t Is gie die moe bell’n oj me verbiestikt”, antwoordde ze hautain. (Jij bent het die moet bellen als je me inhaalt).
─ “Ik moet helemaal niks”, schuddekopte ik.
─ “Het staat in de wet”, verkondigde ze.
─ “Dan is dat toch zeker een wet die u zelf bedacht heeft”, veronderstelde ik.
─ “Ik ken de wet,” beweerde ze, “want ik ben bij de politie.”
─ “Is dat zo?” was ik niet bepaald onder de indruk. “Dan weet u vast ook dat uw hond geen mensen mag aanvallen.”
─ “Ik ben hem aan het opleiden om terroristen te bestrijden”, fantaseerde ze er lustig op los. “Dat gaat altijd met enige agressiviteit gepaard.”
─ “U bent alleszins van uw eerste leugen niet gebarsten en voor uw tweede niet opgehangen”, snoof ik.
─ “Dat is smaad aan de politie!” riep ze. “Je zult volgende week wel een brief krijgen om op het bureau te verschijnen.”
─ “Zal ik u dan maar mijn naam en adres geven?” vroeg ik.
─ “Ik weet wel wie je bent”, gaf ze blijk van helderziendheid, want ik was dertig kilometer van huis.

Het moest niet nog gekker worden. Ik besloot geen woorden meer aan dat compleet geschuffelde mens te verspillen en fietste verder, maar ik was nauwelijks vijftig meter bij haar vandaan, of ik hoorde luid geschreeuw. De hond had een andere fietser aangevallen en dit keer had hij wel toegehapt: een vrouw van een jaar of vijftig lag op pad en bloedde hevig uit een gapende beenwonde. Ik heb de hulpdiensten gebeld: een ambulance en … de echte politie. 

The Author