Bram

Het was maandagmorgen.

Ik begaf me naar de supermarkt, maar ik had duidelijk niet als enige het plan opgevat om proviand in te slaan. Het was me daar een drukte vanjewelste en alle beschikbare kassa’s draaiden op volle toeren.

Het exemplaar waar ik me aanmeldde, werd bediend door een jongeman, waarvan ik achteraf, via de kassabon, zou vernemen dat hij Bram heette. Omdat hij nogal onhandig en traag met het scanpistool schutterde en vooral ook omdat hij duidelijk geen kaas gegeten had van het sorteren van winkelwaar vermoed ik dat hij een werkstudent was. De klant die me voorging – een man die zijn eigendunk nauwelijks kon tillen en van zichzelf dacht dat hij een godsgeschenk was – stak zijn ergernis daaromtrent niet onder stoelen of banken.
“Heb je je handen de zaligheid beloofd misschien?” sneerde hij. “Laat je vooral niet haasten. Het is tenslotte vakantie.”
En even later:
“Mensen kinderen, wat ben jij toch een knoei!”
Hij tilde ostentatief een netje sinaasappelen uit het winkelkarretje en gaf dat een andere plaats. Ik kon hem inmiddels al de kop klieven, maar in tegenstelling tot die windbuil, ben ik wel keurig en netjes grootgebracht. Bram was inmiddels zo nerveus als een kalkoen op kerstavond en toen ik aan de beurt was sprak ik hem bemoedigend toe:
“Hij heeft hier veel garen op zijn klos, maar thuis zal hij wel onder de pantoffel zitten.”
Bram glimlachte even.

Ik rekende af en zei:
“Hartelijk bedankt voor de moeite.”
“Een goed weekend, meneer”, prevelde Bram.

En dat op maandagmorgen. Hij moet nu ook niet overdrijven.

The Author