Aubade

Langs een nauw wegeltje kwam ik getreden …

… en zodoende arriveerde ik bij een weide waarin zich acht schapen ophielden: vijf volwassenen en drie peuters. Zodra ze mij opmerkten, snelden ze naar me toe, stelden zich bij de afsluiting op en begonnen me daar een herrie als een oordeel te maken. In ongeordende samenzang brachten ze me een aubade van je welste.

Jullie hebben ongetwijfeld allemaal al het geblaat van schapen aangehoord, maar is het ooit bij jullie opgekomen om enige aandacht te besteden aan de geluiden die ze produceren en te ontdekken dat ze er allemaal een verschillende toonhoogte op nahouden, dat ze elk voor zich en ieder apart over een eigen vibratie beschikken en dat hun stemtimbre varieert van gevoileerd naar fluwelig en van snerpend naar grofkorrelig? Ze gaven ‘m van jetje en het leek nergens op, maar ik vond het zo’n kolderiek koor dat ik me zowat stond te bezeiken van het lachen.
“Jullie moeten nodig naar de zangles, hoor”, zei ik nog voor ik mijn weg vervolgde, hetgeen ze niet belette om met veel enthousiasme een bisnummer aan te heffen.

Ik hoorde ze nog bezig toen ik iets verderop bij het graf van mijn ouders en mijn zus stond en ik schoot opnieuw in de lach. Er was niemand aanwezig die daar aanstoot aan kon nemen ─ Wat heeft hij geslikt? Wat heeft hij gebruikt? ─ en van mijn moeder en mijn vader weet ik dat ze zich daar niet aan storen. Ze kennen hun pappenheimer. Van mijn zusje weet ik zelfs zeker dat ze mijn vrolijke bui deelde.

The Author