Een mens van goede wil

Het zal een jaar of twee geleden zijn dat een nieuw winkeltje ontsproot in een nogal afgelegen gehucht van een nabijgelegen dorp.
“Tiens, een winkeltje?” dacht ik toen ik dat opmerkte. “Hier? Het zou me verbazen als dat goed afloopt.”

Mensen zijn evenwel rare wezens. Als ze ergens willen zijn kan niets of niemand ze verhinderen om daarheen te tijgen. Dat is helaas niet het geval met het bedrijfje in kwestie. Mijn voorspelling is bewaarheid. Ik kom er regelmatig voorbij, hetzij per fiets, hetzij met de auto, en ik heb daarbinnen nog nooit enige klandizie opgemerkt. Niet één keer.

De uitbaatster, een nogal mollige meid, stelt nochtans alles in het werk om klanten te lokken. Ze poetst zich het schompes, ze zeemt dagelijks de glasramen, ze heeft vlaggen neergepoot om de gevel wat op te fleuren en ze zet ook iedere morgen een dubbelzijdig stoepbord buiten, waarop ze in precieuze schoonschriftletters en zonder taalfouten artikelen aanprijst. Het zet allemaal geen zoden aan de dijk. Men laat haar winkeltje links liggen. Dat vind ik diep treurig en ik heb het een beetje met dat meisje te doen, in die mate zelfs dat ik vanmorgen bij haar binnengestapt ben.

Zou het kunnen dat een nobele kerstgedachte me parten speelde? Ik ben in alle geval een mens van goede wil en ik heb het bestaan om daar een aantal dingen te kopen die ik volstrekt niet nodig had.

Mijn moeder heeft het altijd tegen me gezegd: jouw inlevingsvermogen is te groot. Tja, mama, ik heb het niet van vreemden.

The Author