Het ijzeren monster

Ergens ten plattenlande streek ik neer op een bank die men daar neergepoot had. Terwijl ik me aan een sappige peer verlustigde, genoot ik van het fraaie vergezicht dat zich voor mijn ogen ontvouwde. Daarna tastte ik een wijle per verrekijker het landschap af, om dan de blik ten hemel te heffen, waarin zich wel dertig vliegtuigen ophielden en ijverig condensstrepen trokken.
─”Waar gaan jullie naartoe?” riep ik. Aangezien ik talen spreek en veronderstelde dat de meeste inzittenden van die tuigen Nederlandsonkundig waren, vervolgde ik met: “Whither goest thou?”
Niemand antwoordde. Het tegendeel zou me trouwens uitermate verbaasd hebben.

Ik hapte in mijn peer en spitste toen de oren, omdat die een vreemd gedruis waarnamen dat de stilte bezeerde, stelselmatig aanzwol, tot plotsklaps helemaal uit het niets een sneltrein opdook die me zo rakelings voorbijraasde dat de jacht me bijna omverblies, want ik was een gil slakend overeind gesprongen. Vanwege het struikgewas had ik de sporen vlak achter me niet opgemerkt.

Het heeft toch even geduurd voor ik bekomen was. Ik had van aandoening zelfs mijn peer gedropt en die was zo vrolijk door het grint gerold, dat ze niet meer te vreten viel. Het zal nog eens zo gaan dat iemand daar op die bank zit, genietend van de rust en de natuur, om zich dan een hartverzakking te schrikken en schielijk het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen.

The Author