Wie het kleine niet eert …

Ik had het hier al vaker over mijn hebbelijkheden en aanwensels. Ik opperde zelfs enkele keren dat er misschien toch een steekje aan me los is, waardoor ik af en toe niet helemaal spoor. Het moet alleszins niet gekker worden dan gisterenmiddag.

Ik at scampi diabolique met basmatirijst. Toen ik na de maaltijd mijn eetgerei naar de gootsteen bracht, merkte ik dat er twee rijstkorreltjes op mijn bord achtergebleven waren. Ik staarde er enkele seconden naar en vond toen dat ik die niet in het vuile sop kon kieperen, om ze rioolwaarts te sturen. Die onbeduidende graantjes waren niet in de Punjab, het grensgebied van Pakistan en India, in het pure smeltwater van de Himalayasneeuw opgegroeid om hier ongenuttigd en dus roemloos aan hun eind te komen. Ik takelde ze omhoog met een vingertop en gaf ze het applaus dat ze verdienden: ik at ze op.   
   
Ik hoor het mijn moeder nog met enige bezorgdheid aan een vriendin toevertrouwen: “Zijn inlevingsvermogen is te groot. Dat zal hem nog een allemachtige hoop ongemak bezorgen.”

Ik heb daarnet een uiltje geknapt. Letterlijk dan. Het vlindertje was in mijn werkkamer beland en probeerde tevergeefs het geheim van vensterglas te doorgronden. Ik ving het behoedzaam en gaf het de vrijheid. Tjonge, wat was dat insectje blij. Ik denk zelfs dat het kwispelstaartte. Of kan een uiltje dat niet?

Ik heb de indruk dat mijn inlevingsvermogen nog toeneemt met het verstrijken der jaren. Dat kan nooit goed aflopen.

The Author