Het barmhartige samaritaantje

Ik fietste fluitend … nu ja, ik kan niet goed fluiten, dus zal het meer binnensmonds neuriën geweest zijn … doorheen Nergenshuizen. In de wegberm merkte ik plots een aftandse bromfiets op, waarnaast zich een nogal zwaarlijvig manspersoon ophield, die een beetje een hulpeloze indruk maakte en me aankeek als een geslagen hond. Ik kneep de remmen dicht en kwam zodoende tot stilstand.
─”Hebt u soms hulp nodig?” informeerde ik.
─”Ik heb een platte achterband”, zei hij en hij wees naar de plaats van het onheil.
─”Jakkes. Dat wordt een eind lopen”, grimaste ik. “Het is meer dan drie kilometer tot het dichtstbije dorp en ik weet niet eens of je daar iemand zult vinden die je kan helpen.”
─”Dat lukt me niet”, mompelde de man en hij verhief een wandelstok. “Ik heb een kunstbeen.”
Hij stroopte de pijp van zijn pantalon omhoog en ik zag inderdaad een prothese opduiken.
─”Oei!” schrok ik, bedenkend dat de meeste vliegen inderdaad op de magerste paarden vallen: een gedachte die ik evenwel niet onder woorden bracht. “Ik heb helaas geen telefoon bij me, maar weet je wat ik doe? Ik fiets even naar het dorp daarginds en probeer er hulp te vinden.”
─”Mogelijk is er al iemand onderweg”, vernam ik. “Ik sta hier al bijna een halfuur in alle toonaarden te gesticuleren om iemand tot stoppen te bewegen, maar niemand doet dat natuurlijk. Sommigen wuiven zelfs terug.” Hij schudde het hoofd en plooide een meewarig lachje. “Daarnet kwam er echter een jongen aangereden en die hield meteen halt. Hij is vertrokken met de belofte dat hij iemand naar me toe zou sturen, maar of dat ook zal gebeuren …”

Het gebeurde. Luttele minuten later kwam een knaap van een jaar of twaalf aangefietst alsof de duivel hem op de hielen zat.
─”Ze komen!” riep hij helemaal buiten adem.
Zijn woorden waren nog niet koud of ze kwamen inderdaad. Men hees de bromfiets op een aanhangwagen en de eigenaar ervan mocht in de auto plaatsnemen.
─”Dat heb je lang niet slecht gedaan”, haalde ik op vaderlijke wijze het wierookvat boven voor de reddende engel. Hij zette het op een glunderen dat aan extase grensde.

Er leeft ongetwijfeld een god in die jongen. Hij deugt in alle geval heel erg.

The Author