Jacht op grof wild

Ik ben in geen jaren naar een frietkraam of een andere vette haptent geweest. Toen ik dat gisteravond wel deed, waagde ik me derhalve op onbekend terrein, maar ik moest en zou voeling krijgen met de hedendaagse eetcultuur.

Verleden woensdag hadden zich te mijnent wat jongelui verzameld, die er een gemeenschappelijke interesse op na hielden: ze wilden de Spaanse taal leren en ik was de persoon die dat moest bewerkstelligen. Na de les bleven ze nog wat napraten.
─”Ik haal straks nog even een berenpoot”, zei een van de jongens.
─”Met mammoet?” vroeg het meisje en ze kreeg een knikje als antwoord.
─”Het stinkt,’t is gemaakt van rotzooi en je weet dat je er achteraf gemarineerde oprispingen van zult krijgen, maar toch smaakt het”, vond de derde.
─”Christene zielen!” riep ik. “Waar hebben jullie het in vredesnaam over? Berenpoten en mammoeten …”
Ze keken me een beetje meewarig aan.
─”Je loopt wel achter, hè?” gniffelde het meisje toen.

En ik wil dus niet achterlopen. Daarom begaf ik me gisteravond naar een frietkraam om er een kledderige hap met geboetseerd slachtafval en hupfalderiesaus aan te schaffen. Hoewel ik me in zulke etablissementen altijd wat onwennig voel en niet goed weet hoe ik de dingen in het vat moet gieten, slaagde ik er toch in een portie frieten en een berenpoot met mammoet te bemachtigen. Likkebaardend begaf ik me naar buiten.

De glazen deuren van het gebouw schrokken zo van me dat ze vanzelf openschoven, maar toen ik langs ze heen liep, maakten ze opeens aanstalten om zich opnieuw te sluiten. Hoewel ze zich tijdig bedachten en me doorlieten, deinsde ik toch even achteruit … en toen kwakte mijn berenpoot op de plavuizen. Flotsj! Ik stond er ontworteld naar te kijken en hoorde hoe men lachte.

Ik schaamde me, ik voelde me gegriefd en ik ben de hele avond ongelukkig geweest. Ik zal ook nooit eens mazzelen, hè

The Author