Hongerwinter

kauwenZe zijn met belachelijk veel, de kauwen die door het zwerk klieven. Zwerk is een ouderwets en enigszins literair aandoend woord dat in onbruik dreigt te raken en dat ik daarom in zijn eer wil herstellen. Ik mag graag een lans breken voor bedreigde diersoorten, dus kan ik het net zo goed opnemen voor in het nauw gedreven woorden zoals zwerk, dat hemel betekent, of uitspansel. Maar ik dwaal af, zij het niet met tegenzin.

Ik blijf me verbazen over het grote aantal kauwen dat zich in ons luchtruim ophoudt. Zelf heb ik heb daar allerminst bezwaar tegen, hoewel ik me soms over hun luidruchtigheid opwind, maar toch maakt enige bezorgdheid zich van me meester. Zullen die tijdens de komende winter allemaal voldoende mondvoor… eh … bekvoorraad vinden? Ik vrees van niet. Kauwen zijn bovendien niet echt wat je sympathieke vogels kunt noemen. Veel mensen zien liever hun hielen dan hun tenen, al ben ik er eigenlijk niet helemaal zeker van dat deze beeldspraak overeind blijft, want ik denk dat onze gevederde vrienden niet over hielen beschikken. Of toch? Wat ik probeer duidelijk te maken is dat weinigen bereid zijn om voedsel aan die inhalige veelvraten te verstrekken en dientengevolge de eetgelegenheden zo inrichten dat die ontoegankelijk zijn voor die nogal opdringerige spring-in-’t-velden.

Ik vrees dat veel kauwen tijdens de komende maanden ─ ik kan de verleiding niet weerstaan om even een koddige woordspeling te gebruiken ─ niet veel te kauwen zullen hebben en gedoemd zijn om de hongerdood te sterven. Dat vind ik absoluut geen opwekkende gedachte. Het is eigenlijk te treurig voor woorden, dus hul ik me nu maar in een nimbus van peinzend zwijgen.

The Author