Fury of Flipper

Ik schrijf zelden over Joaquín. Hij is nochtans de persoon die te mijnent bijna letterlijk kind aan huis is. Drie jaar geleden verscheen hij hier voor het eerst. Samen met zijn moeder, die in een van mijn dorpsgenoten de liefde van haar leven ontdekt had, verliet hij een zonovergoten eiland dat zich boven de Caraïbische zeespiegel verheft en wisselde het in voor ons tochtgat aan de Noordzee. Aangezien ze beiden enkel de Spaanse taal machtig waren, riepen ze mijn hulp in om zich het Nederlands eigen te maken. Zijn moeder en ik zijn in het nette vrienden gebleven en hem beschouw ik zelfs een beetje als een zoon.

Joaquín is inmiddels achttien en verleden week kwam hij, bijna doorbrandend van trots, zijn allereerste verloofde aan me voorstellen. Ze heette C. en ze had een bijzonder aardig opstalletje, maar er was iets vreemds met haar aan de hand. Ze trok smoelen … eh … laten we fatsoenlijk blijven en het als het vertonen van enkele opvallende tics aanduiden. Bovendien leek ze zich soms minutenlang uit de wereld terug te trekken, niets te horen of te zien, en als ze dan terugkeerde, keek ze om zich heen met een blik die volgens mij aan waanzin grensde. Ik voelde me daar onbehaaglijk bij, maar zweeg wijselijk.

demonC. bleek eigenares van een paard te zijn. Het ros stond tijdens de winter op stal en liep ’s zomers in een weide, maar berijden deed ze de viervoeter nooit, want die kunst verstond ze niet. Ik uitte daaromtrent mijn verwondering en toen kwam ze met een wel heel onthutsend verhaal op de proppen. Enkele jaren eerder had een demon zijn intrek bij haar genomen, of eigenlijk eerder in haar. Ze was bezeten geraakt en zag zich genoodzaakt een beroep te doen op een exorcist. Terwijl die haar met bezwerende taal en dito gebaren van de indringer bevrijdde, had ze moeten beloven dat ze voor de rest van haar leven een paard of een dolfijn als huisdier zou houden. 

Daar viel me toch de bek van open. Wat zeg ik? Ik was compleet verbijsterd. Ook Joaquín zette ogen als vleugeldeuren op en keek alsof er zich een geest manifesteerde.

Gisteravond bracht hij me een bezoek. Hij was alleen.
─”Is C. niet meegekomen?” vroeg ik.
─”Daar zijn serieuze kosten aan”, schuddekopte hij. “Met een paard kan ik leven, maar wat moet ik in vredesnaam met een dolfijn aanvangen als ze daar plots haar zinnen op zet?”
─”Eres un chaval despierto”, sprak ik vaderlijk en troostend. “Je bent een gisse jongen. Je moet nooit wat beginnen met iemand die gekker is dan jij bent.”

The Author