Nu even niet

Een dierbaar huisgenootje van me is gisteren totaal onverwacht gestorven. Ze heeft haar laatste sprong, waarmee ze op de bank wilde belanden, niet overleefd, maar plofte dood naast me neer. Haar verscheiden zal wellicht de reden zijn dat het schrijven niet wil vlotten, ook al pleeg ik geredelijk mijn emoties in lenig proza te vangen en op papier te gooien. Gisteren en vandaag dus niet.

Zal ik dan maar een anekdote ontkurken en in het kort verhalen hoe ik op een onzalige dag door haar toedoen in het ziekenhuis terechtkwam? Het gebeurde enkele jaren geleden …

… toen ik mijn vroegere woonplaats verliet en me hier kwam vestigen. Mijn hele hebben en houden was verhuisd en ik diende enkel nog mijn drie katten naar het nieuwe onderkomen over te brengen. Te dien einde had ik me zo’n transportbox aangeschaft: een doos van kunststof met een luikje van draadwerk. Het geval prijkte in het midden van het anders compleet lege woonvertrek en er was een stokoude buur van me aanwezig om assistentie te verlenen. De brave man ─ hij ruste in vrede ─ had zo’n enorme tremor dat hij binnen de paar seconden een ingewikkelde cocktail kon mixen.

Brave en ietwat schuwe Kootrapje ─ een nogal onnozele verbastering van Roodkapje, vanwege de rosse vlek op haar kop ─ was de eerste die ik bij de lurven vatte. Ik bracht haar naar dat kooitje en mijn helper klapte het deurtje omhoog, maar in al zijn beverige onhandigheid haakte hij het ding uit de scharnieren en het kwam kletterend op de vloer terecht. Kootrapje schrok zich de pleuris en probeerde paniekerig te ontsnappen, maar dat wilde ik niet laten gebeuren. De buitendeur stond immers open en als ze ontkwam, zou het vermoedelijk heel lang duren voor ik haar opnieuw kon vangen. Ze krabde mijn beide voorarmen tot rafels en boorde tegelijk haar venijnige tanden diep in al de vingers die ze kon bereiken, maar toch liet ik haar niet los.

Daarna zat Kootrapje in dat hokje en bloedde ik als een rund. Ze had me zo verschrikkelijk toegetakeld dat de dokter me drie uur later als spoedeisend geval naar het ziekenhuis stuurde. Ik doorstond helse pijnen en mijn handen waren inmiddels gezwollen tot bloedrode vleesklompen, waarin men nog nauwelijks vingers kon onderscheiden. Ik ben daar een paar dagen blijven logeren en het heeft dan nog ruim een week geduurd voor ik opnieuw wat met mijn klauwen kon uitvoeren.

Als jullie niet wisten dat de beet van een kat bijzonder giftig is, dan weten jullie het nu. Nee, ik heb het Kootrapje nooit ofte nimmer kwalijk genomen. Er struikelde zelfs geen onvertogen woord over mijn lippen.

En nu is ze dood. Haar moeder, haar zus en ik zijn verbouwereerd en ietwat ontredderd.

The Author