Omhooggevallen uit gebrek aan gewicht

Ik liep krachtpatserig door mijn bossen … herstel … ik liep krachtpatserig door de bossen. Neem me deze grootsprakerigheid vooral niet kwalijk. Ik woon weliswaar in een tamelijk uitgestrekt woud, maar van al de bomen die me omsingelen, mag ik er slechts een gering aantal de mijne noemen. En dan nog! Bomen zijn eigenlijk van niemand, want je kan misschien eigenaar zijn van de grond waaraan ze ontsproten zijn, maar het zwerk waarin ze met hun loverkapsels wuiven, is van Jan en alleman. Of bestaan er naast territoriale wateren ook territoriale luchten? Ik heb er geen idee van, dus kan ik maar beter terugkeren naar mijn eerste zin.

Ik liep krachtpatserig over mijn bospad en genoot met volle teugen van de mysterieus om me heen woekerende natuur. Opeens echter doemde er een dier op. Nu ontmoet ik vaker laveiend wild, maar dit keer betrof het een schepsel van vrij grote omvang. Het was namelijk een paard, dat op onstuimige wijze naar me toe galoppeerde. Nu boezemen hengsten, merries en ruinen me eigenlijk geen vrees in, maar omdat het vermoedelijk om een op hol geslagen exemplaar ging, zocht ik toch de beschutting van de bomen op en hield me gedeisd.

Het edele dier was inderdaad opgetuigd en het merkte me wel degelijk op, want het snoof even toen het voorbijdraafde. Ik vervolgde mijn weg en ontmoette minuten later de ruiter, die er zonder zijn ros bepaald idioot uitzag in dat plunje waarmee die lui zich plegen uit de dossen. Bestaat er een onnozeler uitziend kledingstuk dan zo’n rijbroek? Dat zijn toch echte … lolbroeken. En dan dat ridicule zweepje waarmee ze gewapend zijn en dat men ook in seksboetieken aantreft.

Ik herkende die man. Onze wegen hadden zich vaker gekruist. Dan keek hij telkens op me neer, hetgeen natuurlijk vanzelfsprekend was, omdat hij op een paard troonde en ik me per benenwagen verplaatste. Ik bedoel echter dat hij me telkens met een hautaine blik bedacht, alsof onze ontmoeting in de volle middeleeuwen plaatsgreep, waarin hij de feodale leenheer was en ik me als een nederige vazal diende te gedragen.

─”Heb je mijn paard gezien?” vroeg hij bars.
─”Ja hoor!” verkondigde ik vrolijk. “U hebt nog een heel eind voor de boeg.”
─”Had het dan tegengehouden!” klonk het verongelijkt en hij schudde vol misprijzen het hoofd.

Dat had hij beter niet tegen me kunnen zeggen. Ik verdraag namelijk geen onrechtvaardige bejegening en nog minder treiterende hooghartigheid. Ik kreeg opeens iets vijandigs in mijn hele houding en antwoordde onderkoeld:
─”Als u me gisteren gehuurd had, was ik vandaag uw knecht geweest, meneer. Het is niet mijn taak om een vluchtend paard tegen te houden. Het is wel de taak van een ruiter om erop te blijven zitten. Bovendien bevindt u zich op een pad dat mijn eigendom is en ik herinner me niet dat u ooit mijn toestemming hebt gevraagd om hier te komen.”

Waarna ik hem de rug toekeerde en me met veerkrachtige tred verwijderde.

The Author