Spiegeltje spiegeltje …

In de Brugse binnenstad bevond ik me aan de rand van een drukke straat in een benepen tyfushok, dat men niettegenstaande het popperige formaat ‘kantoor’ noemde.
Je kon er je kont niet keren en ik zat als het ware op de lip van een charmant meisje, dat daar beroepshalve aanwezig was en voor wie ik wat teksten vertaalde.

Hoewel er vitrage voor het venster hing, viel het me op dat zeven op de tien vrouwelijke passanten grote nieuwsgierigheid aan de dag legden en hun spiedende blikken door het gordijn probeerden te boren, alsof ze wilden weten wat wij daar uitkuurden. Het bracht me van mijn à propos, want ik kan heel slecht tegen onbescheidenheid.
─”Heilige bimbam!” riep ik. “We hoeven hier echt niet om aandacht te bedelen. Wat een gaperstokken!”
In mijn dialect is gaperstokken het gebruikelijke woord voor personen die iets of iemand opdringerig beloeren.

Er draafde een ingewijd lachje over de mond van het meisje dat me gezelschap hield.
─”Let er maar niet op”, zei ze. “Ze kunnen ons niet zien. Het is een spiegelruit en vrouwen gebruiken die graag om er zich van te vergewissen dat ze nog steeds een voordelige indruk maken.”

Ik heb daar ongeveer drie uur vertoefd en in die tijd hebben honderden vrouwen van dat venster gebruik gemaakt om met hun haar te tutten, smoelen te trekken, naar hun tanden te grijnzen en wat weet ik al niet meer. Het was alsof ik voortdurend naar die fameuze aria uit de opera Faust van Gounod zat te kijken: Ah! Je ris de me voir si belle en ce miroir.

The Author