Moeder

Ik heb een feestelijke ruiker voor mijn moeder gekocht: een uitbundig lachend boeket van orgiastisch opengebarsten bloemen. Ik heb die daarnet aan haar afgegeven, maar ik weet niet of ze er eigenlijk blij mee was. Er viel me namelijk een eerder koele ontvangst te beurt: geen hartelijkheid, geen vreugde, geen versnapering, geen drankje … niets! Ik stond er als het ware een beetje buitenspel bij. Mijn moeder woont immers al jaren in het dorp van de eeuwige vakantie en mijn leven heeft het lef om zonder haar door te gaan.

Zij was een gewichtige vrouw. Nee, ze bekleedde geen belangrijke functie ─ behalve in het leven van haar man en kinderen dan ─ en ze was ook geen ware bron van kennis, al kon zij als enige mijn nogal ingewikkelde streepjescode lezen.

Als ik haar gewichtig noem, bedoel ik dat in de letterlijke betekenis van het woord: ze was zwaarlijvig, om niet te zeggen heel dik. Ze maakte zich evenwel niet druk om al die overtollige kilo’s. Ik heb ze nooit mistroostig op een weegschaal zien staan en ze maakte altijd als eerste grapjes over haar indrukwekkende voorkomen, kwestie van het gras voor de voeten van spotters weg te maaien en de wind uit de zeilen van lomperiken te nemen.

Ik genoot nog volop van mijn dartele jongensjaren toen ik op een zomerse middag aan haar zijde door de uitgestrekte bossen van een nabijgelegen abdij kuierde. Op het moment dat we de kloostergebouwen passeerden, hieven de in de kerk verzamelde paters gregoriaanse gezangen aan. Mijn moeder vond dat prachtig en ik eveneens, dus begaven we ons naar binnen, knielden daar vroom op een stoel en luisterden ingetogen. Opeens echter boog ze zich naar me toe en ze fluisterde:
─”Ze verwachtten me hier. Ze hebben zelfs een plaats voor me gereserveerd.”
Terwijl ze dat zei, wees ze met een samenzweerderige vinger naar de leuning van haar stoel, waarin iemand een woord had gekrast: KOLOSSE.

Omdat ik toen nog niet wist dat Kolosse een stad is, die in de Bijbel voorkomt en daardoor waarschijnlijk de vandaal geïnspireerd had, legden mijn hersens onmiddellijk een lijntje tussen kolos en de omvang die mijn moeder tentoonspreidde. Ik proestte het uit en toen zij zag dat ik bijna stikte van de ingehouden lach, hield zij het ook niet meer. We dienden ons naar buiten te reppen, waar we beiden reddeloos uit de plooi raakten. Ja, we lieten nooit een lach liggen, mijn moeder en ik, en zij had gewis onbedaarlijk plezier in ’t leven.

We schrijven Moederdag 2010. Ik wou haar vandaag nog even leven inblazen, omdat ze deel uitmaakt van wat ik nu ben. De rust van zij die ons zijn voorgegaan, kan evenwel de onrust van zij die volgen niet bedaren. Ik ben en blijf de zoon van mijn moeder.

The Author