Nillens willens

Een vriendin van me diende zich gisteren naar het ziekenhuis te begeven, om er zich aan een reeks tests te onderwerpen. Ze sprak er in nogal bedekte termen over en liet doorschemeren dat het iets vrouwelijks betrof. Ik klampte dus niet verder aan, want ik laat graag alles en iedereen in zijn waarde.

Aangezien ze tevens een ongehuwde moeder is, deed ze een beroep op mijn welwillendheid met de vraag of ze haar oogappel ’s middags bij me kon stallen. Er was allicht geen andere oppas beschikbaar. Zo kwam het dat ik me ruim op tijd en vervuld van een soortement vaderlijke trots aan de schoolpoort opstelde, teneinde er mijn pupil in ontvangst te nemen: een hyperkinetisch jongetje van een jaar of zeven.

Terwijl hij door mijn woning stuiterde als een pingpongbal frotte ik het soort maaltijd in mekaar, waarvan men beweert dat kinderen erdoor in laaiend enthousiasme ontsteken. Dat was bij hem niet het geval, maar hij schikte toch gretig aan. Ik wilde gelijk toetasten, maar hij wierp me een vermanende blik toe en instrueerde:
─”We moeten eerst bidden.”
─”O!” schrok ik, want ik heb in mijn hele leven nog nooit gebeden. “Doe jij dat maar.”

Hij sloeg een kruisteken. Ik boog quasi ingetogen het hoofd en hoorde:
─”Heer, zegen deze spijzen, die uw milde hand ons geeft, tegen wil en dank.” Ik keek verrast op. Tegen wil en dank? Hij maakte knikkende bewegingen in mijn richting. “Nu moet jij amen zeggen”, gebood hij.
─”Amen”, zei ik en zodoende beaamde ik iets waar ik eigenlijk niet helemaal achter stond.

Ik moet straks toch even uitvogelen hoe dat gebed precies eindigt, want ’tegen wil en dank’ lijkt me een beetje een vreemde eend in de bijt.

The Author