In het bos daar staat een huisje …

“Er zitten geen wolven in het bos”, waren de woorden waarmee mijn moeder me placht gerust te stellen. Moge zij in vrede rusten.

Toen mijn kindertijd opgebruikt was en ik aan mijn overlevingstocht door het bestaan begon, nam ik een kloek besluit: ik wilde binnen de kortste keren aan de rand van een zee of in een bos wonen. Het ging aardiger dan ik verwachtte, want onlangs kon ik dat voornemen al verwezenlijken: ik betrok een idyllisch stulpje dat omsingeld was door in commune levende bomen. Ik was zo blij als een hond met zeven pikken.

Het duurde evenwel niet lang of de confrontatie met een nevenverschijnsel van een leven in de luwte zette een kleine domper op mijn enthousiasme. Als de dag dichtgaat en de avond mijn optrekje inmetselt, ben ik een schipbreukeling in een oceaan van dreigende duisternis. Een verzameling hoogbenige stammen met kroezige kruinen verandert ’s nachts in grimmig bos en wurgend woud, waaruit allemaal geheimzinnige geluiden opstijgen: sinister geritsel, naargeestig krakende takken, hallucinante dierenkreten, luguber geruis.

Hoewel ik lang geen angsthaas ben, raak ik toch telkens door vage vrees bevangen als  ik in het donker mijn woning moet verlaten om naar mijn auto te lopen, of omgekeerd. Sedert onheuglijke tijden zijn bossen immers de schuilplaatsen van eenieder die de openbaarheid en het licht schuwt. Zo’n tweehonderd jaar geleden behoorde mijn huidige woonplaats tot het gebied waar de beruchte roversbende van Bakelandt huishield. Op spuugafstand werden tijdens het interbellum zes personen op brutale wijze afgeslacht en toen een drievoudige moordenaar in een nog recenter verleden uit de gevangenis ontsnapte, zou hij zich in mijn buurt verscholen hebben als ik hier op dat moment al gewoond had. Een mens zou voor minder in de piepzak zitten.

Ik ben al weken bezig met het aanbrengen van automatische verlichting. De afstelling van de bewegingssensoren heeft echter heel wat voeten in de aarde, vanwege het loslopend wild dat na zonsondergang rond mijn stulp evolueert. Toen ik vannacht thuiskwam, floepte er dan ook geen enkele lamp aan. Ik baande me een weg door de Egyptische duisternis …

… en toen zag ik opeens dat teelbalbeklemmende en tepelverstijvende licht. Het bevond zich zo’n tweehonderd meter van me vandaan, op een plek waar geen enkel pad het bos doorkruist, en het kwam zachtjes deinend naar me toe. Als de vliegende reetscheet dook ik het huis in. Ik beveiligde mijn deuren op Amerikaanse wijze met sloten, grendels en kettingen, wapende me met een hockeystick, legde mijn mobieltje binnen handbereik en wachtte gespannen op wat komen zou. Er gebeurde niets.

─”’t Zal een stroper geweest zijn”, probeerde ik mezelf gerust te stellen. “Daar ga ik vannacht eng van dromen.”

En dat was inderdaad het geval.

Het is absoluut noodzakelijk dat er vandaag een vakman langskomt, want vanavond moet mijn woning in een zee van licht baden. Hoofdkwartier houden in een bos is immers minder romantisch dan ik dacht.

The Author