Huilen en de lamp vasthouden

Een paar uur geleden werd ik zuur gewekt door ik weet niet wat. Ik lag in een ongemakkelijke houding op de bank, alsof ik daar zieltogend neergestort was, geveld door het fons malorum: de onverbiddelijke drankduivel. De schaterende leeslamp boven mijn hoofd verblindde me. Met dichtgeknepen ogen zocht en vond ik het tuimelschakelaartje, dat vermoedelijk defect was: het geniepige ding verkocht me een haberdoedas van je welste.
“Godgloeiende godverdomme!”

Van de weeromstuit lazerde ik op de vloer. En passant vergreep ik me aan een asbak, die kantelend zijn smerige inhoud op het tapijt strooide. Gemeen nijdig krabbelde ik overeind. In een vlaag van mooie razernij gaf ik de lamp een dreun van wat ben je me. Het ranke, topzware toestel kapseisde enthousiast. Er volgde een bedeesde ontploffing, afkomstig van het broze peertje dat tot puinpoeier barstte. Het vergulde statief boordde zich vrolijk in het Italiaans runderleer van een fauteuil. Een hysterische aanval kondigde zich aan, maar ik hield me in toom. Ik ken mezelf en besefte terdege dat ik in dergelijke toestand waarschijnlijk een nog indrukwekkender ravage zou aanrichten. Mijn polshorloge verklapte dat het zeven uur werd. De nacht verschemerde naar oesterkleurige dageraad, die langs de ramen het vertrek binnensijpelde.

Gisteravond heb ik wat volk over de vloer gekregen. We hebben veel gedronken, maar ook veel gelachen. Ik heb heel laat nog frieten gebakken … en toen iedereen weg was, ben ik op de bank neergedaald voor een zakkertje op de valreep. Daarna dooft het licht … en het zal nooit meer schijnen, want ik heb die louche lamp naar de filistijnen geholpen.

Ik geloof dat ik dit ─ slapen op de bank, elektrische schok, kapotte lamp, toegetakelde fauteuil, smerig tapijt, koppijn ─ niet leuk vind. Ik ben alleszins met frisse tegenzin aan de dag begonnen.

The Author