Uitbrander

Vanaf mijn zitplaats in een café zag ik ongeveer een dozijn mentaal en meervoudig gehandicapte jongens met hun begeleiders in ietwat krakkemikkige en luidruchtige stoet voorbijtrekken. Ze waren allicht gehuisvest in het nabijgelegen dienstverleningscentrum, maar men had ze kennelijk mee uit wandelen genomen. Alle aanwezigen gingen gewoon door met wat ze bezig waren — biljarten, vogelpikken, tafelvoetballen, hijsen — behalve een gotsammelazarus-type dat al de hele tijd het hoge woord voerde. Hij trok de onwelriekende snater open en verkondigde:
“Moet je daar nu toch eens kijken! Zouden ze dat niet beter meteen na de geboorte doodknijpen?”

Alle activiteit stopte en er viel een stilte die in de beste rouwkamer niet zou misstaan.
“Je houdt zulke praatjes maar voor je, want hier zijn we er niet van gediend”, sprak de kastelein waardig. “Daar is de deur! Hijs je karkas ergens anders heen en kom nooit meer terug.”

De kerel wilde nog wat zeggen, zag echter dat alle blikken op hem gevestigd waren en besloot dat het beter was om dat niet te doen. Hij moest als het ware spitsroeden lopen naar de deur en toen hij die achter zich dichttrok, deed iedereen voort met wat men bezig was.

The Author