Levende reclame

Het gaat van kwaad tot erger met me.

Ik heb hier wellicht al verklapt dat ik de neiging vertoon om in mezelf te praten. Dat veroorzaakt weliswaar wat gemompel en ik gesticuleer zelfs een beetje, maar ik stoor er eigenlijk niemand mee, dus meer dan wat doordringend staren en bedenkelijk fronsen valt me niet te beurt.

Verleden week ben ik echter begonnen met het onwillekeurig en luid afficheren van reclameslogans. Op de snelweg naar Brussel haalde ik een vrachtwagen in die het biermerk Stella aanprees.
“Mijn thuis is waar mijn Stella staat!” riep ik met een declamatorische galm.
Dat was een leugen, want Stella bezorgt me steevast koppijn en bij mij thuis zul je enkel Hoegaarden aantreffen.

Vanmorgen tijdens mijn ochtendwandeling kreeg ik een vrachtwagen in het vizier, die in oorlogsletters het woord Miele op de zijgevel voerde, wat een bekend merk van huishoudtoestellen is.
“Miele, er is geen betere!” gebruikte ik het soort stem waarmee je blij bent als je om hulp moet schreeuwen.
Boven een heg verscheen de geschrokken kop van een man die vermoedelijk wat in zijn tuintje aan het scharrelen was. Hij keek me doordringend aan, schudde meewarig het hoofd en zei: “Ze zitten duidelijk nog niet allemaal in Beernem.”

Beernem is een dorp hier in de buurt, dat enige bekendheid verwierf toen de televisie een miniserie ─ De bossen van Vlaanderen ─ wijdde aan de moorden die er tussen 1915 en 1944 plaatsgrepen. In Beernem is er ook een psychiatrische instelling, die men in de wandeling vaak een gekkenhuis noemt, of in de streektaal zelfs een zottekot.

Misschien had ik eergisteren toch niet over die krijtstreep moeten stappen.

The Author