Afdankertje

Ik heb een merkwaardige afwijking. Hoor ik daar spottend gelach en kreten van protest? Ik corrigeer even. Ik heb een groot aantal afwijkingen en een daarvan kan men op zijn minst merkwaardig noemen. Zo goed?

Ik ben namelijk op buitensporige wijze verknocht aan een … trui. Ja, jullie lezen het goed: een ordinaire pullover. Nu ja, ordinair durf ik dat kledingstuk eigenlijk niet te noemen. Mijn lieve moeder heeft het nog eigenhandig voor me gebreid van donkerblauwe wol. Op de rechterschouder bracht ze een rij knoopjes aan, waardoor ik de halsopening — mijn panoramische decolleté — naar believen kan vergroten of verkleinen. Heel handig, maar het is natuurlijk niet de reden waarom ik aan die trui gehecht ben. Ik weet eigenlijk niet waarom zo’n sober gewaad mijn sympathie wegdraagt. Het is als bij mensen: van sommigen besef je meteen dat ze zich tot vrienden zullen ontpoppen en van anderen is het onmiddellijk duidelijk dat ze geen genegenheid bij je opwekken.

In de winter draag ik die trui bijna elke dag. Ik ben namelijk een zuinig mens en om wat te besparen op de verwarmingskosten zet ik de thermostaat nooit hoger dan twintig Celsiusgraden. Dat is eigenlijk iets te fris als je gedurende lange tijd vrijwel bewegingsloos aan een schrijftafel zit en daarom hul ik me ’s morgens in die pullover. Het spreekt vanzelf dat die af en toe in de was moet en dat is voor mij steeds een pijnlijk moment van ontbering. Ik heb truien zat, maar geen enkele zit zo lekker als mijn favoriet. Ik ben eraan verslaafd. Als die na een wasbeurt op het rek hing, durfde ik het drogen weleens wat te forceren door me met een föhn te wapenen en mijn pullover met warme wind te strelen. Ik heb echter ontdekt dat ik zodoende hetgeen ik op verwarmingskosten bespaar grotendeels tenietdoe, dus ben ik daarmee opgehouden.

Mijn lievelingstrui is helaas aangevreten door de tand des tijds en tot op de draad versleten. De mouwen vertonen grote gaten ter hoogte van de ellebogen en de halsboord hangt vol rafels, omdat ik die over mijn kin tot bij mijn lippen pleeg te trekken. Als ik geconcentreerd aan het werk ben, of diep in gedachten verzonken, mag ik immers graag op iets sabbelen en daar gebruik ik de bovenrand van mijn pullover voor. Ik kan me met deze onvolkomenheden verenigen en bovendien vertoon ik me nooit met dat ding. Het hele dorp zou uitlopen en zelfs de mensen die honger lijden zouden eten naar me gooien. Als er echter iemand aan mijn deur belt en ik die onbedachtzaam open, maak ik natuurlijk een bijzonder sjofele indruk.

Ik wil vermijden dat ik op een dag een pakketje gedragen kleding toegestuurd krijg van een anonieme weldoener die het goed met me meent. Daarom heb ik gisteravond mijn geliefde pullover in de vuilniszak gepropt en die op de stoep gezet. Vanmorgen had ik daar al spijt van. Ik ben nog snel naar de straat gelopen om mijn trui te recupereren, maar de ophaling was al gebeurd. Ik ben er het hart van in. Ik heb weliswaar een andere pullover aangetrokken, maar toch voel ik me moedernaakt.

The Author