Woorden in de wind

Vanmorgen was het weer van dattum: voor de zoveelste keer dwarrelden er kranten en allerhande foldertjes door de straten van het dorp. Het is geen gezicht, want die flarden ontsieren de tuinen en nestelen zich zelfs tussen de takken van de bomen, waar niemand ze kan bereiken, of je zou over een hoogtewerker moeten beschikken. Je kunt een beschuldigende vinger heffen, maar daarmee weet je nog niet direct wie je ermee moet wijzen.

De brave zielen die met het bedelen van reclame de kost verdienen, moeten tegenwoordig zulke omvangrijke pakketten bestellen, dat die niet meer in onze brievenbussen passen. De gleuven ervan zijn te smal en men kan die bezwaarlijk groter maken, want dan zul je ’t meemaken dat wildvreemden met hun gore fikken in je bus zitten klooien, op zoek naar iets waardevols of louter uit ongezonde nieuwsgierigheid. Bovendien zijn die bedelers meestal bijzonder gehaast. Men betaalt ze een schijntje per exemplaar, dus moeten ze zich reppen, teneinde grote aantallen af te leveren en een enigszins acceptabel loon te verwerven. Haastige spoed is zelden goed. Ze getroosten zich niet eens de moeite om hun waren keurig te bussen: ze boren een hoekje van het pakket in de gleuf en laat de rest maar wapperen. Weg zijn ze!

Een flauwe bries, een zucht van de wind … en je krijgt de poppen aan het dansen en de reclamefolders aan het fladderen. Veiligheid, voorzichtigheid … Je zult als automobilist plots zo’n dartelende krantenpagina op je voorruit gekleefd krijgen, of op je smoel als je een fietser bent.

Ik zal toch niet de enige zijn die dat niet kan billijken, wel?

The Author