Op glad ijs

De televisie nam ons mee naar een West-Vlaams dorp. We zagen er een koddig hondje op het ijs lopen, op toezichthoudende wijze terzijde gestaan door zijn baas. Na dat uitstapje wilde het dier terug op de kant klimmen, maar daar slaagde het niet in. De oevers waren immers bijzonder steil en gekoloniseerd door uitbundige vegetatie. Bovendien straalde het beestje niet echt roofdierachtige souplesse uit. De eigenaar ervan ─ een man die te oud was om nog op een geloofwaardige manier aan het begin van iets groots en meeslepends te staan ─ begon derhalve halsbrekende toeren uit te halen om zijn huisgenootje in veiligheid te brengen, zonder zelf op het broze ijs terecht te komen en er gelijk doorheen te zakken. Het hondje stond naar hem te kijken met donkere tragédienne-ogen: een blik die smachtende tederheid bevatte en een nooit uitgesproken verlangen naar strelende handen. Ik werd er helemaal week van.

Eindelijk kon hij de waaghals bij het nekvel grijpen en op de oever takelen. De man propte het beestje liefdevol onder zijn arm en terwijl ze samen huiswaarts togen, zei hij met een in zachtzinnigheid gedrenkte stem:

Hij loopt zo graag op het ijs, vooral als het gevroren is.

Ik zou het hem echt wel een keertje willen zien doen als het niet gevroren is.

The Author