Buikspreken

Als ik krachtig in de weer ben met iets, of ook nog als ik gewoon geen zin heb in melodieus gekokkerel, durf ik weleens mijn toevlucht te nemen tot een snelle hap van witte bonen in tomatensaus. Je gooit die in een pannetje, zet ze gedurende een paar oogwenken op het vuur of in de microgolfoven en … binnen de kortste keren staan ze in je maag en kun je er weer even tegen.

Het grote nadeel van bonenprut is — ik vertel jullie waarschijnlijk geen nieuws — dat die aanleiding geeft tot buitengewoon veel achterklap. Gotsamme! Wat krijg je daar een gigantische broekhoest van! Dat is op zich natuurlijk geen probleem … als je alleen bent. Effe lekker knallen, onbeheerst winden uit je kont kegelen, het op een klaterend scheten laten zetten … ik mag het graag doen en ik kan het jullie van harte aanbevelen … als niemand zich in je directe omgeving ophoudt.

In het andere geval, wanneer je in gezelschap vertoeft, zou ik het ten stelligste afraden, want het wordt uiterst zelden gewaardeerd en jullie zullen er zich vermoedelijk niet sympathiek mee maken, behalve dan misschien tijdens een vergadering van een petomanenclub, maar die zijn dun gezaaid.

Wie zich binnen de gehoorsafstand van anderen bevindt — de reukafstand laat ik hier even in het midden, want ik wil het voegzaam houden — dient zich tot kousenlopers en sluipveesten te beperken. We zijn allemaal in staat tot het laten van enkele delicate scheetjes, maar als je bezig bent witte bonen in tomatensaus te verteren, zijn dat er honderden … en dan zit het er dik in dat er een aantal mislukken, door toch op luidruchtige wijze het luchtruim te kiezen.

Nadat ik eergisteren mijn logeergast afgehaald had en van de luchthaven huiswaarts keerde, bleven de winden zich in mijn darmen opstapelen. Ik kon die onmogelijk laten ontsnappen, zelfs niet op discrete wijze, want in de beslotenheid van een auto vermag je geen geuren te verdoezelen. Het duurde dan ook niet lang of mijn ingewanden begonnen te protesteren met een stemmetje dat in een tekenfilm bij een grieperig knaagdiertje van onbestemd ras zou horen. Het gekreun zwol aan en klonk weldra alsof er zich in mijn buik een heuse pornofilm afspeelde. Het was mijn Argentijnse passagier en tijdelijke huisgenoot die deze vergelijking maakte, want zelf heb ik natuurlijk nog nooit zo’n film gezien.

We hielden halt bij een wegrestaurant. Ik verwijderde me even, trok me in een toilet terug en gaf ‘m van jetje, in de veronderstelling dat ik daar alleen was.
─”Het is niet waar, hè!” riep de man die zich kennelijk onopgemerkt in het hokje naast me ophield. “Is er oorlog in ’t spel?”

The Author