Mais où sont les neiges d’antan?

Als mensen die wat letters gegeten hebben ten prooi vallen aan melancholie — en dat kan iedereen overkomen — verzuchten ze soms: Mais où sont les neiges d’antan?

Ze zouden deze boutade vanzelfsprekend ook in het Nederlands kunnen uiten: Maar waar is de sneeuw van weleer? Wie tamelijk lang op schoolbanken vertoefd heeft, wil daar echter blijk van geven door te pas en te onpas de taal der koningen, prinsen en edelen van het Belgenland te gebruiken. Het staat chiquer, denken ze.

Mais où sont les neiges d’antan? Ik geef het toe: het is een zin die bijzonder mooi klinkt en beladen is met een haast vanzelfsprekend heimwee. Bijna zeshonderd jaar geleden heeft ene François Villon hem bedacht en gebruikt in een gedicht: Ballade des dames du temps jadis. Hij zal toen allicht ook niet bevroed hebben dat zijn woorden de eeuwen zouden trotseren, om vandaag de dag nog steeds over de lippen te rollen van mensen die plots overweldigd raken door een intens verlangen naar vroegere schoonheid of heerlijkheid.

Vanmorgen zette ik het op een romantisch mijmeren en in gedachten verzonken keerde ik terug naar verleden jaar, toen ik me rond deze tijd naar Zwitserland verplaatste en me tijdelijk hoog in de Alpen vestigde, met name in het verrukkelijke, maar krankzinnig dure Engelberg. Leise rieselte der Schnee … Wat zeg ik!? De sneeuw struikelde helemaal niet zachtjes neer. Die viel met bakken uit de lucht. Zúlke vlokken! (Mijn handen tonen iets ter grootte van een voetbal.) Metershoog lag dat witte spul daar opgestapeld.

Daarom besloot ik het aangename aan het nuttige te paren en skiles te nemen. Tja, veel kan ik daar niet over zeggen, behalve misschien dat ik erin geslaagd ben het wereldrecord diepsneeuwduiken te verbeteren. Ik heb anders al moeite om overeind te blijven. Kunnen jullie nagaan wat er gebeurt als ik me op twee smalle latten op een spekgladde ondergrond bevind. De après-ski ging me daarentegen heel wat beter af. Toen ik op een nacht starnakelzat de hotelbar verliet en in de lounge een enorme toeter aantrof — een alpenhoorn heet zoiets, geloof ik — heb ik daar een nummertje op ten beste gegeven … met groot succes, want iedereen kwam er speciaal voor uit bed. Ook aan een tocht met de arrenslee bewaar ik de aangenaamste herinneringen. Terwijl het paard voor jingle bells zorgde en door besneeuwde wouden draafde, bevond ik me samen met mijn toenmalige geliefde onder een deken van steppewolfvachten … Veel romantischer kan men het niet verzinnen, hoor!

Het zal dan ook niemand verbazen dat ik daarnet een putdiepe zucht loosde en fluisterde: “Mais où sont les neiges d’antan?”

The Author