Viespeuken

Waarschijnlijk zullen jullie vandaag een aantal nieuwe woorden ontmoeten in mijn schrijfsel, want ik behandel iets dat zo vies is, dat het meestal onbesproken en onbeschreven blijft. Ik ga echter geen enkel onderwerp uit de weg, dus kunnen jullie zich maar beter op het ergste voorbereiden.

Ongetwijfeld zal ik jullie al eens medegedeeld hebben dat ik het sjieken een afschuwelijke gewoonte vind. Ik knoop zelden vrijwillig een gesprek aan met personen die zich met kauwgom onledig houden, omdat ik het danig op mijn teringtietjes krijg van die voortdurend in beweging zijnde monden en de onaangename geluiden die daar veelal mee gepaard gaan. Dat onophoudelijk geknabbel veroorzaakt immers een speekselvloed, door geleerde mensen salivatie genoemd, en men dient zich van dat overtollig vocht te ontdoen door het in te slikken. Men zou het natuurlijk ook kunnen uitspuwen, maar gelukkig doen slechts weinigen dat.

Wat ik eveneens zeer node aanschouw, is het pulken en peuteren in allerhande lichaamsopeningen. Men steekt er vaak de draak mee, maar de bewering dat dit vooral tijdens het filerijden gebeurt, klopt als een zwerende vinger. Een paar dagen geleden zag ik zelfs iemand zijn tanden flossen achter het stuur. Nu heb ik vanzelfsprekend niets tegen hygiënische werkzaamheden van welke aard ook, maar als het even kan wil ik daar toch liever geen getuige van zijn. Natuurlijk moet ik ook af en toe een klad uit een ooghoek verwijderen, mijn neus van podde bevrijden en mijn oren van overtollig smeer ontdoen, maar dat doe ik meestal in de beslotenheid van een sanitaire ruimte en ik zal alleszins nooit iemand met zulke intieme bezigheden confronteren.

Een kastelein waar ik gisteren mee sprak, vertelde me dat hij heel vaak onder stoelen en tafels geplakte kauwgom en purken — dat zijn harde stukken snot — diende te verwijderen. Volgens zijn zeggen zouden er zelfs mensen bestaan die met de inhoud van hun neus bolletjes rollen, om die vervolgens met een soort vingerknip weg te schieten. De hemel kere het! Huiveringen glibberden schielijk langs mijn rug, al wist ik niet zeker of die veroorzaakt werden door hetgeen hij zei dan wel door hetgeen hij deed. Hij rochelde namelijk een fluim uit zijn borst omhoog en zat daar onder het spreken door lustig op te kauwen. Af en toe zag ik het bruingroene ding in zijn mondopening verschijnen, tot hij het met een slobberend geluidje inslikte, alsof het een oester was. Meteen daarna opnieuw kwalsterde hij opnieuw en begon van voren af aan. Ik maakte dat ik wegkwam.

The Author