Soepgroente

Lezend dat men in Mexico een grote cannabisplantage van maar liefst 120 hectare ontdekt en ontmanteld had, keerde ik in mijn gedachte een aantal jaren terug in de tijd, naar een veelbelovende lentemorgen, waarop ik nog jong en boosaardig was …

Iets na achten uur kondigde de deurbel al bezoek aan. Op de stoep stonden zes mannen. Een daarvan hield een kaartje voor mijn gezicht en mompelde een zin, waarin vooral het woord politie me opviel.
─“We komen een huiszoeking doen”, verkondigde hij.
─“Een huiszoeking?!” probeerde ik mijn onrust te verbergen. “Waarom in vredesnaam?”
─“Drugs”, zei hij.
─“Mag ik dan misschien even het bevel zien?” hield ik me sterk.
─“Voor met drugs gerelateerde huiszoekingen hebben we geen bevel nodig”, antwoordde hij.

Dat was natuurlijk een flagrante leugen, want men heeft voor iedere huiszoeking een bevel nodig, maar dat heb ik natuurlijk pas achteraf vernomen. Ik had ze de toegang tot mijn woning kunnen weigeren, maar ik was overdonderd en liet ze binnen. Ik diende in een fauteuil plaats te nemen en een van die heerschappen bleef bij me om me te bewaken. Met zijn vijven gingen ze onverwijld aan het huiszoeken en dat gebeurde op onvoorstelbaar grondige wijze: tapijten oprollen, muren kaalplukken, kasten en laden leeghalen … Ze waren er anderhalf uur zoet mee, maar ze vonden niks, want er was ook niks.

Al die tijd bleef mijn dobermannteef, Chica, rustig naast me zitten, maar toen verzocht men me om haar uit het huis te verwijderen. Ze wilden immers ook nog een drugshond op mijn woning loslaten. Hetgeen geschiedde. Het vervaarlijke beest baande zich snuffelend een weg door alle kamers en vertrekken, edoch eveneens zonder resultaat.

De zes mannen stonden op het punt om af te druipen toen het gebeurde. Mijn hond bevond zich nog steeds buiten en begon daar plots heftig te blaffen. Een van de agenten schoof een gordijn opzij, keek de tuin in en ontdekte daar … een cannabisplant.
─“Wat is dat daar?” vroeg hij.
─“Waar?” hield ik me van den domme.
─“Daar staat een cannabisplant”, zei hij.
─“Staat daar een cannabisplant?” veinsde ik verbijstering.

We wandelden er met zijn allen heen en ja hoor … het was een cannabisplant van ruim twee meter hoog. Natuurlijk wilden ze weten hoe die daar kwam te staan. Ik verzon een vriend die een zaadje in de aarde gestopt had, waaruit ras die fraaie struik ontsproten was, en dat ik in de verste verte niet wist dat het cannabis betrof. En wie was die vriend dan wel? Ha, dat wilde ik ze natuurlijk niet verklappen. Ik draaide nog liever zelf voor de gevolgen op, dan dat ik een vriend zou verraden. De plant werd meedogenloos uit de grond gerukt en in beslag genomen.

Een uur later begaf ik me naar de bakker aan de overkant van de straat.
─“Ha, je leeft nog!” riep de bakkersvrouw. “We dachten dat je vermoord was toen we al die mannen en zelfs een hond bij je zagen binnengaan.”
─“‘t Was een huiszoeking naar drugs”, schokschouderde ik.
─“Ze hebben een plant meegenomen?” had ze dat natuurlijk opgemerkt.
─“Corallo”, verzon ik snel een naam. “Da’s een Zuid-Amerikaanse soepgroente.”
─“Dan had ze zeker genoeg om het hele korps van soep te voorzien”, vond ze. “Wat mag het zijn?”

Ik heb achteraf nooit meer wat van die affaire vernomen. Sindsdien teel ik geen soepgroente meer.

The Author